Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen (2)

 

J. VAN DER BIJL

 

De Here, uw God

Deze uitdrukking "de Here, uw God" vinden we, als ik goed geteld heb, 281 maal in Deuteronomium. Dit is wel opvallend in verband met ons onderwerp. De Heilige Geest wordt het niet moe om Israël voor te houden: denk er om, de Here is uw God. De Here is de God van Israël, maar dan moet dit volk goed beseffen dat Hij onmogelijk kwaad kan dulden in het midden van zijn volk.

De Here God in het midden, maar dan het kwaad weg uit het midden. Israël moet het kwaad wegdoen, of anders moet God het volk met zijn kwaad wegdoen.

Een andere keus was er niet. En is er ook nu niet.

Laat de geschiedenis van dit volk voor ons een ernstige waarschuwing zijn (1 Kor. 10 : 11).

Het kwaad moet weg of de Heer gaat weg uit het midden van de zijnen. Kunnen we de naam van onze hoogheilige Heer in verbinding brengen met het kwaad?

Ik ben de Here uw God (Deut. 5:6). Gij zijt een volk dat de Here uw God heilig is (7:6).

 

Zo zult gij het kwaad wegdoen. Doet de boze weg

Negen maal vinden we deze Goddelijke opdracht in het oude testament en één maal in het nieuwe testament. Dit moet meer dan voldoende zijn om ons verantwoordelijk te weten voor de heiligheid, die tot sieraad is van het huis van God. Van verborgen dingen zegt de Heer: "Oordeelt niet". Maar als het om openbaar kwaad gaat, zou het directe ongehoorzaamheid zijn om te zeggen of te denken: we laten het wel aan God over om het kwaad te oordelen. Hij gebiedt ons juist om dit te doen.

Soms horen we de opmerking: ieder neemt op eigen verantwoordelijkheid deel aan het avondmaal. Dit is slechts één kant van de waarheid (1 Kor. 11:28), waar we ons zeker niet achter mogen verschuilen om de andere zijde te verwaarlozen.

Het gebod om het kwaad weg te doen, legt ons de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op om de reinheid van de tafel des Heren te bewaren en om alles welvoegelijk en met orde te laten gebeuren.

 

Doe eerst de balk uit uw oog weg

Het is onmogelijk orde en tucht te handhaven in het huis van God, als wij niet beginnen met zelfkritiek en zelfoordeel. Er staat geschreven dat wij een hogepriester hebben, die medelijden kan hebben met onze zwakheden. Maar laten we ons niet vergissen: Hij heeft geen medelijden met onze zonden. Die kan Hij alleen maar oordelen. Om met Hem in gemeenschap te blijven, dienen wij elk kwaad te belijden en weg te doen. "Bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt" (Ps. 130 :4). Als wij ons eerst persoonlijk gereinigd hebben van het kwaad, zijn wij pas geschikt om ons bezig te houden met dat van anderen.

Doe eerst de balk uit uw oog weg.

Echte verootmoediging begint altijd met belijdenis van kwaad in eigen persoon en gezin (Neh. 1 : 6; Dan. 9 : 20).

 

Ik en mijn huis, wij zullen de Heer dienen (Joz. 24 : 15)

En hoe staat het in de gezinnen?

"Als iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij zorg dragen voor de gemeente van God?" (1 Tim. 3 : 5). Het kan gebeuren dat we moeten zwijgen over een wantoestand in de vergadering, omdat het in ons eigen huis niet in orde is. En als we ons dan toch met kwesties in ons midden bezig houden, kan daar dan iets goeds van verwacht worden?

God kon Abraham zijn gedachten bekend maken, omdat Hij hem gekend had, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn huis na hem de weg des Heren zouden bewaren (Gen. 18 : 19). De huisvaders moeten niet alleen zelf trouw met de Heer wandelen, maar het hun van Godswege verleende gezag gebruiken om hun hele gezin onder de dienst van God te brengen. Vaders, u hebt uw huis te gebieden en daar tucht uit te oefenen. Om 's Heren wil moet u een krachtig "neen" laten horen als het kwaad zich in uw gezin wil vestigen. Anders wordt u ongeschikt om mee te helpen het kwaad uit het midden van de gelovigen weg te doen. De slappe houding van Eli was funest voor zijn zonen en maakte hem ongeschikt om het volk op de rechte weg te leiden. Als er bij ons niet de besliste houding van Jozua is: "Ik en mijn huis, wij zullen de Heer dienen," zal er van zorg voor de gemeente van God maar bitter weinig terecht komen. Ligt hier niet voor een groot deel de oorzaak van narigheid in ons midden: gebrek aan zelfoordeel en aan tucht in de gezinnen? Nadat we eigen hart en huis in Gods licht onderzocht hebben, kunnen we van nut zijn om kwaad uit ons midden weg te doen.

Na deze algemene opmerkingen over dit belangrijke onderwerp, willen we kort iets zeggen over de diverse gevallen uit het boek Deuteronomium.

Afgoderij

In hfdst. 13 : 1-5 gaat het over een profeet of dromer, die de Israëlieten wil overhalen andere goden achterna te lopen. In hfdst. 17 : 2-7 is sprake van een man of een vrouw, die andere goden gaat dienen. Deze beide gevallen komen overeen met de afgodendienaar, genoemd in 1 Kor. 5 : 11. Hoe moet God zijn afkeuring uitspreken over het dienen van andere goden en vooral ook over het verleiden daartoe! "De Here uw God zult gij liefhebben en Hem alleen dienen". Alles wat ons - hoe weinig ook - van Christus aftrekt, moeten we als valse leer radicaal afwijzen. Met ieder, die niet de Christus der Schriften belijdt, moet elke gemeenschap beslist geweigerd worden. Het is voor ons van het grootste belang om de zuivere leer van Christus te handhaven. Valse leer stelt iets of iemand anders in het middelpunt dan Christus, en dat is afgoderij, die krachtig afgewezen moet worden. Elke verkeerde leer maakt altijd slachtoffers. Vandaar dat God allereerst zijn volk vermaant om dit kwaad weg te doen. Dit vereist van ons voortdurende waakzaamheid: "Geef acht op uzelf en op de leer" (1 Tim. 4 : 16).

In een tijd, waarin aan theologen wordt toegestaan de Schrift af te breken, is onze verantwoordelijkheid des te groter om aan het woord der waarheid vast te houden.