H. WILTS
Deze vierde afscheidsrede vinden we in Hand. 20. Hij onderscheidt zich van de vorige, doordat het geen afscheid van de dienst in het algemeen is, maar betrekking heeft op zijn dienst in de streek van Efeze. Paulus weet dat hij daar niet terug zal komen en heeft behoefte afscheid te nemen. Daar hij de tijd en gelegenheid miste van Milete daar heen te reizen, had hij de oudsten van Efeze voor dat doel uitgenodigd naar Milete te komen.
Een groot deel van zijn toespraak wordt besteed aan het releveren van zijn dienst en de wijze waarop hij die heeft uitgevoerd. Dit heeft niets te maken met ijdel roemen over eigen prestaties, zoals we dat wel eens aantreffen. Dan had Paulus kunnen wijzen op andere aktiviteiten en ervaringen van zijn grote arbeidsterrein. Hij beperkt zich hier uitsluitend tot zijn werk in hun midden, het is alles controleerbaar en bekend. Zijn enige doel is dat zijn wijze van werken in hun midden voor hen tot een blijvend voorbeeld zal zijn tot heil van de aan hen toevertrouwde kudde.
Wat een zegen als een dienstknecht dit met vrijmoedigheid doen kan, zonder gevaar tegengesproken te worden. We hebben dit ook bij de in de vorige artikelen besproken personen gezien. Op enkele punten uit deze terugblik wil ik wat dieper ingaan.
Voor dienen gebruikt Paulus niet het gewone woord, maar dat voor dienen als slaaf. Als "slaaf van Christus", zoals hij zichzelf noemt, heeft hij in volledige overgave en gehoorzaamheid zijn Heer en Meester gediend. Daarbij heeft hij een ootmoed aan de dag gelegd, die bij zo'n positie past. Heersen was hem vreemd, met tranen heeft hij vermaand. Op geldelijk voordeel was hij nimmer bedacht geweest. Van niemand had hij iets verlangd. Integendeel, drie jaar lang had hij in hun midden met eigen handen in zijn onderhoud voorzien en ook nog in dat van zijn medewerkers. Hij had ondersteuning kunnen vragen, de arbeider is immers zijn loon waard. Hij heeft van dit recht geen gebruik gemaakt. Zo heeft hij zelf een goed voorbeeld gegeven. Ook in zijn brieven treffen we zulke woorden aan. Hij heeft die oudsten niet enkel geleerd hoe ze moeten arbeiden- hij heeft het hun getoond. Welk een voorbeeld voor allen die hun leven in dienst van de Heer willen stellen.
Gebonden in de geest reist hij naar Jeruzalem. Hij kan niet anders, hoewel hij weet dat hem daar niets goeds te wachten staat. Maar hij schuwt de gevaren niet, zoekt niet de weg van de geringste weerstand. Hij is bereid al het lijden te aanvaarden, dat met de bediening van het evangelie van Gods genade verbonden is. Hij wenst zijn loopbaan te volbrengen, wat ook het einde wezen mag. Zelfs zijn eigen leven telt hij niet.
Natuurlijk heeft deze uitdrukking een overdrachtelijke betekenis, zoals uit de toevoeging blijkt. Mogelijk heeft hij hierbij wel gedacht aan de verantwoordelijkheid van de wachter, zoals we dit in hoofdst. 33 van Ezechiël lezen. Hij heeft de hele raad van God verkondigd, heeft niets teruggehouden van wat hem was opgedragen en nuttig was om te verkondigen. Hij vroeg zich niet af, zoals de farizeeën, wat de luisteraars graag wilden horen om op die manier populair te worden. Zulke leraars zouden er later gevonden worden, helaas.
Is het niet een gevaar om zich bij de dienst te richten naar de verlangens van het publiek in plaats van naar de Opdrachtgever te luisteren? Is er ook niet het gevaar om bepaalde onderdelen van de waarheid maar te verzwijgen en andere waar men meer voor voelt op de voorgrond te stellen en zo "stokpaardjes te gaan berijden". Die gevaren zijn er en het is goed de ogen hiervoor geopend te hebben.
De opdracht aan de oudsten is een tweevoudig acht-geven en waken. Deze opzieners waren door of namens de apostelen aangesteld. We vinden in de Schrift geen aanwijzingen voor opvolging, noch van apostelen, noch van opzieners. De plaatselijke gemeenten hebben die opdracht tot hun aanstelling niet ontvangen. Maar ook zonder die officiële aanstelling kan de Heilige Geest broeders tot dit opzienerswerk roepen en dan doen ze een voortreffelijk werk.
Vóór Paulus hun echter er op wijst, dat ze op de hele kudde acht moeten geven, worden ze er op gewezen allereerst acht te geven op zichzelf. Dit spreekt eigenlijk vanzelf. "Gij, die anderen leert, leert gij uzelf niet" moest de Heer Jezus tot de Joodse leiders zeggen. Paulus heeft dit ook zijn jonge medewerker Timotheüs voorgehouden: geef acht op uzelf, geef acht op de leer, geef acht op de anderen. Waar dit beginsel vergeten wordt, en het komt helaas voor, is van een gezegende uitwerking niet veel te verwachten.
Wat zou het goed zijn als in alle vergaderingen meer oudere broeders zich voor de Heer zouden afvragen of Hij geen taak voor hen heeft in dit voortreffelijk werk. Ik hoop dat verschillende broeders zich zullen afvragen bij het lezen van dit gedeelte of dit voor hen niet de stem is van de Heilige Geest, die hen voor dit werk wil gebruiken. Bijna overal kan hier van een dringende noodzaak gesproken worden. De gelovigen worden bij een kudde vergeleken, waarbij dus ook het woord weiden past. En dan staat er niet: "de kudde", maar: "de hele kudde". Niet alleen daarheen gaan, waar men met open armen ontvangen wordt en een "kostelijk bezoek" kan hebben, maar ook daar, waar een geest van "wat kom je hier doen" je tegemoet waait.
Dit werk moet het karakter dragen van "weiden", het toedienen van geestelijk voedsel. Dit kan natuurlijk bestaan in een woord van vermaning als dit nodig is, maar ook van vertroosting, van opbeuring, versterking. Een bewijs van meeleven doet immers vaak al zo erg veel goed. "Niemand kijkt hier naar je om", is een ernstige klacht, een aanklacht zou ik willen zeggen, als dit naar waarheid getuigd kan worden. Het voortreffelijke van dit werk krijgt een bijzonder reliëf als we bedenken wat in het tweede gedeelte van vers 28 staat. Hier zien we welk een waarde die gemeente heeft in het oog van de Heer. Als extra opwekking wil ik hier ook nog aanhalen de woorden van de apostel Petrus: "De oudsten onder u vermaan ik, zelf ook een oudste en getuige van het lijden van Christus en ook deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden: Weidt de kudde van God, die bij u is en houdt toezicht, niet gedwongen, maar vrijwillig, ook niet om schandelijke winzucht, maar bereidwillig; niet als heersers over uw erfgoederen, maar als voorbeelden voor de kudde. En wanneer de overste herder verschenen is, zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid ontvangen".
Een ander aspekt van deze opzienersdienst is het waken. Met een profetische blik wijst Paulus op de toenemende gevaren. Die komen niet alleen van buiten als wrede wolven om de kudde aan te vallen. Erger is nog dat er van binnen uit mannen zullen opstaan die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich af te trekken. Op vele andere plaatsen wordt in Gods Woord gewezen op de bijzondere gevaren die de eindtijd kenmerken waarin wij ons bevinden. Daarom is waakzaamheid een gebiedende noodzakelijkheid. Paulus zag de gevaren van tevoren, had daarom een ieder (niet enkel algemene waarschuwingen tot een algemeen publiek, waarbij zij die het meest nodig hebben, vaak niet eens aanwezig zijn) met tranen gewaarschuwd. Paulus deed dit in het openbaar en in de huizen.
Deze vraag welt op in onze harten als we ons de grote gevaren realiseren en ons onze zwakheid bewust zijn. Zo'n vraag zal ongetwijfeld ook in de harten van die oudsten aanwezig zijn geweest. Het antwoord komt: "En nu, ik draag u op aan God en aan het woord van zijn genade, die machtig is om op te bouwen en u een erfdeel te geven onder alle geheiligden." Het is verleidelijk hier op de verschillende details in te gaan. Het artikel zou te lang worden. Laten we die woorden op ons laten inwerken en er de geestelijke kracht uit putten die we nodig hebben.
Paulus eindigt zijn toespraak met een woord van de Heer Jezus, dat we in de evangeliën niet vinden en dat ongetwijfeld met nog vele andere mondeling zal zijn overgeleverd. De waarheid van deze woorden vinden we in volkomenheid in zijn leven op aarde in praktijk gebracht en door Paulus nagevolgd.
Dat ze ook ons devies mogen zijn bij het uitoefenen van onze dienst. "En toen hij dit gezegd had, knielde hij neer en bad met hen allen." Lukas deelt ons de woorden van dit gebed niet mee. We kunnen het vermoeden. Paulus had geleerd voor en met de gelovigen te bidden. Toen was het ogenblik van afscheid aangebroken. Welk een hartroerend toneel van echte broederliefde.
Hierdoor ongetwijfeld versterkt, ging de grote apostel, tegelijk de ootmoedige dienstknecht, de dreigende toekomst tegemoet.
![]() |