H.MEDEMA
Het voorschrift van de wet was duidelijk: "Gij zult niet echtbreken" (Ex. 20 : 14; Deut. 5 : 18). Op overtreding van dit verbod stond zelfs de doodstraf (Lev. 20 : 10).
De praktijken die onder de Israëlieten op het gebied van huwelijk en echtscheiding gevonden werden, waren gedaald tot een peil vèr beneden de Goddelijke maatstaven. Zo zelfs dat polygamie (= veelwijverij) gevonden werd tot in de hoogste en beste kringen, waarvan we als voorbeeld noemen mannen als David en Salomo.
Ook in dit opzicht was gebleken dat de wet wel rechtvaardig en heilig en goed was, omdat zij uitdrukking gaf aan wat God is, maar dat de mens niet in staat was zich tot die hoogte te verheffen. Zijn onvolmaaktheid, vleselijke gezindheid enz. kwam er door aan het licht. Afwijkingen van de voorschriften van de wet werden dan ook niet altijd gestraft, zoals bv. in het geval van Davids zonde met Bathseba (zie 2 Sam. 12 : 13). De wet veroordeelde beiden, de genade verschoonde hen. Uitzonderingen op de regel van de wet werden dus toegestaan, omdat de wet vermengd was met genade, wilde het volk niet geheel ten onder gaan. Dat is ook de zin van de opmerking van de Heer Jezus aan de farizeeën, dat echtscheiding werd toegestaan uit oorzaak van hoererij. Wanneer de wet werkelijk naar zijn strenge normen gehanteerd was geworden, had hij/zij die zich aan hoererij schuldig maakte, gedood moeten worden. Dan zou de uitzondering dus geen zin hebben, want dan was het huwelijk door de dood van de overtreder ontbonden.
We kunnen voor de bestudering van Gods gedachten over huwelijk en echtscheiding niet voorbijgaan aan wat het oude testament daarover zegt. Nog minder het onderricht van de Heer Jezus aan de farizeeën en aan zijn discipelen. Vandaar dat we er twee artikelen aan hebben gewijd. Voor ons als gelovigen, die tot de gemeenten behoren, die niet onder de wet, maar onder de genade leven, is echter vooral van belang wat de apostel Paulus er over zegt in zijn brieven. Daar zullen we ontdekken dat onze normen anders liggen, hoger zijn. Wij zijn door de wet aan de wet gestorven om voor God te leven (Gal. 2:19). Wie de wet als leefregel neemt, wandelt naar het vlees (Gal. 3 : 3; 5 : 18).
We willen nu proberen te ontvouwen wat over huwelijk en echtscheiding gezegd wordt
In Romeinen 7 gaat het in feite helemaal niet over dit onderwerp. Toch is het merkwaardig dat de apostel zijn bewijsvoering over de leer, dat de gelovige vrij is van de wet, opent met als illustratie daarvoor te gebruiken: de verbinding die door de wet bestaat tussen echtgenoten. Wat hij in deze verzen schreef, komt op het volgende neer:
- de gehuwde vrouw is haar leven lang aan haar man verbonden, alleen als hij sterft, is zij vrij (vs. 2);
- de vrouw zal een overspeelster genoemd worden, als zij bij het leven van haar man een ander trouwt. Alleen als zij hertrouwt na de dood van haar man is zij geen overspeelster (vs. 3).
We memoreren hier alleen volledigheidshalve deze uitspraken van de apostel zonder er verder op in te gaan, omdat zij in directe zin niet behoren tot de leer over dit onderwerp. Die moeten we zoeken in
De inhoud van dit hoofdstuk kan als volgt worden ingedeeld:
a. vers 1-7: lichamelijke verplichtingen van beide echtelieden in het normale huwelijk;
b. vers 8-9: adviezen aan ongehuwden en weduwen;
c. vers 10-11: in een huwelijk tussen twee gelovigen is echtscheiding ongeoorloofd op grond van de woorden van de Heer;
d. vers 12-14: aanwijzingen voor gelovigen ten opzichte van hun verbinding met de ongelovige man/vrouw, die niet op scheiding aandringt;
e. vers 15-16: aanwijzingen voor de gelovige in het geval zijn ongelovige partner wil scheiden;
f. vers 17-24: beantwoording van andere vragen buiten het huwelijk;
g. vers 25-38: wederzijdse verantwoordelijkheid in het huwelijk;
h. vers 39-40: antwoord op de vraag of een weduwe mag hertrouwen.
Voor ons onderwerp zijn de punten c, d, e en h van belang.
Bij de beoordeling van de inhoud van dit hoofdstuk moeten we er aan denken, dat de apostel ingaat op door de Korinthiërs schriftelijk aan hem gestelde vragen (vs. l). Deze vloeiden ten dele voort uit het feit, dat er onder hen gelovigen waren, die door hun vroegere onbekeerde staat in het zedeloze Korinthe verbindingen hadden met een niet gelovige man of vrouw. Mogelijk hadden zij zelfs in hoererij of overspel geleefd. Bij sommigen van hen was dit zeker zo geweest (zie 1 Kor. 6 : 10, 11). Als algemene regel noemt de apostel eerst: "elke man moet zijn eigen vrouw hebben en elke vrouw haar eigen man" (vs. 2), waarmee hij duidelijk wilde maken dat een zogenaamd vrij huwelijk, zoals dat ook in Korinthe voorkwam, niet geoorloofd is.
vers 10-11:
Daarna behandelt hij de vraag of het voor gelovigen geoorloofd is het huwelijk door echtscheiding te ontbinden. Voor zijn antwoord op deze vraag haalt de apostel de uitspraak aan van de Heer Jezus:
"Maar aan de getrouwden beveel ik, - niet ik, maar de Heer -, dat de vrouw niet mag scheiden van haar man (en als zij toch gescheiden is, laat zij ongetrouwd blijven of zich met haar man verzoenen) en dat de man zijn vrouw niet mag verstoten".
Ten eerste dus het ongeoorloofde van echtscheiding tussen twee gelovigen, ten tweede de opdracht om ongetrouwd te blijven of zich met de man te verzoenen als de scheiding reeds een feit is. Hoewel dit niet uitdrukkelijk gezegd wordt, geldt dit laatste stellig ook voor de gelovige man.
De vertaling N.B.G. heeft in de verzen 10, 11 en 15 voor "scheiden" het woord "verlaten" vertaald. Waarschijnlijk heeft men dit gedaan om te laten uitkomen dat met "scheiden" niet de gerechtelijke officiële scheiding wordt bedoeld, zoals wij die kennen. Het gaat om het zich van elkaar scheiden, waarbij de vrouw de man verlaat om welke reden dan ook, of de man de vrouw verstoot en beiden apart, gescheiden verder leven.
Minder duidelijk is welke gevallen de apostel in de tussenzin "en als zij toch gescheiden is" enz. op het oog heeft. Wanneer we vasthouden aan de mening dat hij hier spreekt tot twee gelovigen, in onderscheid met de opmerkingen in de verzen 12-16, waarin hij zich richt "tot de overigen", moeten we aannemen dat er belemmeringen waren voor een verzoening. Hoewel tegen de gedachten van God, is het niet ondenkbaar dat de verlaten man weigerde met zijn vrouw weer samen te leven. Het huwelijk was dan niet ontbonden, ondanks het verlaten door de vrouw, en beiden moesten ongetrouwd blijven. De man mocht niet verstoten, ook niet de vrouw die tot hem wilde terugkeren. Deed hij dit toch, dan moest hij de konsekwenties daarvan aanvaarden en mocht hij geen nieuw huwelijk aangaan. Uitzonderingen op deze regel brengt de apostel niet naar voren.
vers 12-14:
In deze verzen spreekt de apostel over de gevallen waarin hoogstwaarschijnlijk één van de beide huwelijkspartners, die voordien beiden ongelovigen waren, zich bekeerd had en de andere niet. Een situatie die we ook nu nog kunnen aantreffen. Paulus zegt, dat dit ongelijke juk, als gevolg van de bekering van één van de beide echtelieden ontstaan, voor de gelovige man of vrouw geen reden mag zijn tot echtscheiding als de ongelovige geen bezwaar heeft de huwelijksband in stand te houden.
In vers 14 vinden we daarvoor het motief:
"Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door de broeder: anders toch waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig".
Hier zien we een tegenstelling met wat onder de wet gold. Eén van de wegen waarin Israël een voor God heilig volk moest blijven, was de weigering om een huwelijksverbinding aan te gaan of in stand te houden met een heiden. Wie trouwde met een vreemde man of vrouw werd daardoor verontreinigd, en de kinderen uit zo'n huwelijk waren onrein (zie bv. Ezra 9 : 10-14). Daarin kon niet voorzien worden door het brengen van offers. Er was maar één mogelijkheid: de vreemde vrouw en de uit haar geboren kinderen wegzenden (Ezra 10 : 3).
Waartoe de wet niet in staat was, kan de genade wel bereiken. In de gemeente is de ongelovige geheiligd door de gelovige en kinderen uit zo'n huwelijk zijn heilig. Het woord "heilig" natuurlijk niet in de zin van "behouden" of "bekeerd", maar: afgezonderd voor God.
vers 15-16.
In vers 15 zegt de apostel dan wat er moet gebeuren als de ongelovige niet wil blijven samenwonen met de gelovige:
"Doch als de ongelovige scheidt, laat hem scheiden. De broeder of zuster is in zulke gevallen niet gebonden; God toch heeft ons geroepen in vrede te wandelen".
Het initiatief tot scheiding mocht in geen enkel geval van de gelovige man of vrouw uitgaan. Als de ongelovige beslist op scheiding stond, dan was de gelovige niet gebonden. Voor de ongelovige was dit, om in de termen van de farizeeën te spreken, een scheiding "om iedere reden en niet uit oorzaak van hoererij of overspel, want dan zou de gelovige de schuldige partij zijn.
Wat de ongelovige in zulke gevallen deed, wordt ook wel genoemd: "kwaadwillige verlating". In verreweg de meeste kerkordeningen van de 16e eeuw werd dit op grond van 1 Kor. 7 : 15 een motief voor echtscheiding genoemd. Overduidelijk blijkt echter uit dit vers, dat het hier niet gaat om twee gelovigen, maar om een gelovige en een ongelovige, van wie de eerstgenoemde zich bekeerd heeft na het sluiten van het huwelijk.
Men kan zich ook nu nog een dergelijke situatie voorstellen. Mits de wettelijke weg wordt gevolgd, d.w.z. scheiding door de wet wordt bekrachtigd, mag een gelovige bewilligen in de eis tot echtscheiding van de ongelovige partner.
Wanneer de ongelovige scheiding eist, is de gelovige niet gebonden. Over de betekenis van de woorden "niet gebonden" bestaat verschil van inzicht. Sommigen zeggen, dat er mee bedoeld wordt: "ook vrij om te hertrouwen". Niet meer gebonden zijn aan de vroegere huwelijkspartner, zegt men dan, betekent immers vrijheid. Het bestaande huwelijk is verbroken vanaf het moment dat de ongelovige vrouw de man heeft verlaten, of de ongelovige man zijn vrouw heeft verstoten.
Anderen menen, dat de vrijheid van de gelovige om te hertrouwen na een dergelijke scheiding, pas ontstaat als de ongelovige die verstoten heeft of weggegaan is een nieuw huwelijk heeft gesloten.
Laatstgenoemde mening steunt op de opvatting dat een huwelijk eerst verbroken wordt als:
een van de partijen een nieuw huwelijk sluit;
een van de partners zich schuldig maakt aan overspel of hoererij.
![]() |