Echtscheiding (1)

H.MEDEMA

 

De Nederlandse wetgeving zal binnenkort op het onderdeel "echtscheiding" worden gewijzigd, met als resultaat een belangrijke uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden om een huwelijk te ontbinden. Tot dusver kon dit alleen in geval van openlijke ontrouw - overspel - van één van de huwelijkspartners. Wanneer iemand - man of vrouw - voor de rechter erkent overspel te hebben gepleegd, is dit voor de "onschuldige" voldoende om echtscheiding te eisen. Daarbij komt het nogal eens voor, dat één van beiden "de grote leugen" gebruikt, d.w.z. schuld erkent zonder schuldig te zijn, om zodoende echtscheiding er door te krijgen.

De huwelijkswetgeving in ons land komt voor het grootste deel voort uit het oude kerkelijk recht en is ten dele afgestemd op de zedelijke normen die in een christelijke samenleving als leefregel gelden. Men kan zelfs zeggen dat het "huwelijksrecht" in Nederland een zekere gebondenheid heeft aan de bijbelse normen. Vandaar ook dat alleen overspel als wettige reden tot scheiding wordt erkend, bedoeld ter navolging van wat de bijbel hierover zegt.

Het is tekenend voor de vervlakking in onze tijd, dat men druk doende is het huwelijksrecht zodanig te wijzigen, dat de mogelijkheden voor het verbreken van de huwelijksband veel ruimer worden gesteld.

Hoewel, gelukkig, onder de lezers van de "Bode" echtscheiding vrijwel niet aan de orde is, lijkt het ons toch nuttig, los van de verandering in de Nederlandse wettekst, aan dit onderwerp enkele artikelen te wijden.

In de voorafgaande 111 jaargangen van ons blad is slechts één keer "iets over echtscheiding" geschreven, nl. in jrg. 77 bldz. 37-39. Wie deze jaargang heeft, kan dit betrekkelijk beknopte artikel naslaan.

 

Bij de behandeling van dit onderwerp in artikelvorm kunnen we verschillende methoden volgen. In deze artikelen willen we ons beperken tot het bespreken van de belangrijkste schriftgedeelten, die ons iets zeggen over huwelijk en echtscheiding.

De instelling van het huwelijk

Wie zinvol wil denken of schrijven over een onderwerp als "echtscheiding" zal moeten teruggaan tot basis en instelling van het huwelijk. Wat God met het huwelijk heeft bedoeld, vinden we reeds duidelijk omschreven direct bij de schepping van de mens, zodra Eva uit Adam gebouwd werd.

We lezen dan:

"Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn" (Gen. 2 :24).

Een beknoptere omschrijving van wat het huwelijk naar Gods gedachten betekent, is onmogelijk. Het is een Goddelijke instelling, niet gebonden aan bepaalde tijden of bedelingen, maar geldend gedurende de hele tijd van 's mensen bestaan als schepsel van God.

Vier keer wordt deze tekst uit Gen. 2 in het nieuwe testament aangehaald. Door de Heer Jezus in zijn gesprek met de farizeeën over het al of niet geoorloofd zijn van echtscheiding (zie Matth. 19 : 5 en Mark. 10 : 7, 8) en door de apostel Paulus in 1 Kor. 6 : 16 en Efeze 5 : 31. Laatstgenoemde onthult daarbij door de Heilige Geest, dat het huwelijk een beeld is van de verbinding tussen Christus en zijn gemeente. Daardoor heeft hij de verbinding van man en vrouw als één vlees op het hoogst denkbare niveau gebracht. Voor gelovigen moet dit toch wel een stimulans zijn om het huwelijk als een heilige zaak te beschouwen.

 

Het sluiten van een huwelijk is niet louter een overeenkomst waarin twee comparanten wederzijds bepaalde verplichtingen op zich nemen en waardoor hun burgerlijke en sociale positie ingrijpend verandert, maar een éénwording naar lichaam en geest. Naar Gods bedoeling is het een band die man en vrouw gedurende hun hele leven aan elkaar verbindt en die alleen door de dood van één van beiden verbroken kan worden (zie Rom. 7:2; 1 Kor. 7:39).

Nadat de Heer Jezus in zijn antwoord aan de farizeeën Gen. 2:24 had aangehaald, voegde Hij er aan toe:

"Wat dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet" (Matth. 19:6).

Een duidelijke aanwijzing dat de mens het recht mist de huwelijksband te verbreken. Nu zijn wij mensen vindingrijk als het gaat om het zoeken naar argumenten die de kracht van het Goddelijk Woord in onze ogen kunnen verzwakken. Zo hoort men nog wel eens beweren, dat deze uitspraak van de Heer Jezus slaat op die huwelijksverbindingen waarin God werkelijk de hand heeft gehad. Een in de hemel gesloten huwelijk, zoals men dat dan noemt.

Maar dat argument gaat niet op. De Heer sprak hier heel algemeen van de eenheid die door het huwelijk tot stand komt. De woorden "wat dan God heeft samengevoegd" hebben betrekking op elk huwelijk, ook al heeft men bij het aangaan daarvan nooit naar de wil van God gevraagd. Het aantal huwelijken dat in laatstgenoemde zin gesloten wordt, is ook verreweg het grootst. De uitspraak van de Heer zou dan maar betrekking hebben op een heel klein percentage van alle huwelijken. Nee, het gaat hier om de Goddelijke huwelijksinstelling: "De twee tot één vlees" en om niets meer en niets minder.

We gaan nu niet in op de noodzaak dat, als twee gelovigen een huwelijk willen sluiten, zij hebben te vragen naar de wil van de Heer en in elk geval zich hebben te onderwerpen aan de Goddelijke normen voor een huwelijksverbinding als minimum eis. Dat is een onderwerp op zichzelf.

 

Wanneer we nu verder Gods Woord raadplegen over echtscheiding, dan moeten we daarbij twee dingen onderscheiden:

  1. het al of niet geoorloofd zijn van het verbreken van een bestaand huwelijk;

  2. het al of niet geoorloofd zijn van het aangaan van een nieuw huwelijk door de gescheiden man of vrouw, zolang de oorspronkelijke huwelijkspartner nog in leven is.

Beide dingen worden namelijk in de Schrift in nauw verband met elkaar gezien.

Deuteronomium 24 : 1-4:

In deze verzen wordt voor het eerst over echtscheiding gesproken. We laten deze teksten hier volledig volgen:

"Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal, als hij haar geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks (Statenvert.: "schandelijks") aan haar gevonden heeft, en hij een scheidbrief geschreven en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar heeft weggezonden; en als zij dan uit zijn huis vertrokken, haars weegs gegaan en de vrouw van een ander geworden is; en als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt, of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft gestorven is - dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren; gij zult geen zonde brengen over het land, dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal".

 

De kern van het betoog in deze verzen is:

Het schijnt dat de "scheidbrieven" een reeds in Israël ingeburgerde gewoonte waren, zoals trouwens ook het wegzenden van de vrouw om de in Deut. 24 : 1, 2 genoemde oorzaken. Nergens is verder in de wet van Mozes enig voorschrift daaromtrent te vinden. Vermoedelijk zijn deze gebruiken ontstaan in navolging van de onder de heidenvolken voorkomende rechtsgewoonten. De scheidbrief, waarin de reden van de wegzending genoemd moest worden, had tot doel de vrouw te beschermen tegen al te grote willekeur van haar man.

De echtscheiding zelf, noch het meegeven van een scheidbrief, wordt in deze verzen vermeld in de vorm van een gebod. Mozes heeft zich bij deze gebruiken neergelegd, ze toegestaan om de hardheid van de harten. De Heer Jezus, de Wetgever, de kenner van de Schriften èn kenner van het menselijk hart bij uitnemendheid, heeft in zijn gesprek met de farizeeën deze hele zaak kort geformuleerd met de woorden: "Mozes heeft om de hardheid van uw harten u toegelaten uw vrouwen te verstoten" (Matth. 19:8). Maar de Heer voegde er aan toe: "Van het begin af is het niet zo geweest". Daarmee wilde Hij aantonen, dat de echtscheiding een onjuiste handeling is, in strijd met de Goddelijke scheppingsordinantiën. Het was een opmerking die in feite een veroordeling betekende van de onder Israël geldende gebruiken.

Ook al weer op dezelfde gronden, nl. de hardheid van hun harten, werd aan een Israëlitische vrouw toegestaan te hertrouwen. Maar ... het gevolg van die nieuwe huwelijksverbinding was, dat zij daardoor verontreinigd werd. Daarom mocht zij niet terugkeren tot haar eerste man. Dat is "het gebod" in deze verzen.

 

In Maleachi 2 : 13-16 zien we dat in de tijd waarin de profeet optrad, mannen hun vrouwen ontrouw werden. Zij beschouwden dat kennelijk niet als een erge zonde en lieten zich daardoor bv. niet weerhouden van de ceremoniële offers. Door middel van de profeet krijgen ze de boodschap: "Ik haat de echtscheiding, zegt de Here, de God van Israël" (vs. 16).

 

Het schijnt dat er één uitzondering was op de niet door God gewilde echtscheiding in Israël. Uit Ezra 9, 10 blijkt tenminste, dat de mannen, die waren gehuwd met vreemde (heidense) vrouwen, een God welgevallige daad verrichtten door deze vrouwen weg te zenden.

Maar dat ligt kennelijk op een ander vlak.