Afscheidswoorden (1)

H. WILTS

 

Als leidende figuren uit het bedrijfsleven na jarenlange dienst zich uit het openbare leven terugtrekken, wordt er aan hun afscheidsrede gewoonlijk grote aandacht besteed. Meestal worden daarin lessen uit het verleden in het licht gesteld en lijnen voor de toekomst getrokken.

In de bijbel vinden we ook een viertal van zulke afscheidstoespraken, uitgesproken door trouwe dienstknechten van God op het moment dat ze die dienst moesten opgeven en het ogenblik van afscheid nemen was aangebroken.

We hebben hierbij het oog op de toespraken van Mozes in Deut. 27-33, van Jozua in Joz. 23, 24 van Samuël in 1 Sam. 12 en van Paulus in Hand. 20. We willen in enkele artikelen wijzen op verschillende punten in die afscheidstoespraken, in de hoop dat dit voor ons allen tot zegen zal wezen. Dat zal zeker het geval zijn als we niet verzuimen bij de lezing er van de Schriftgedeelten zelf aandachtig en biddend te lezen.

 

Gemeenschappelijke kenmerken

Bij het bestuderen viel mij op dat er, ondanks zoveel verschil in persoonlijke geaardheid en totaal verschillende omstandigheden, zoveel punten van overeenkomst gevonden worden. Ik wil er enkele noemen:

Hun roeping. Allen werden duidelijk door de Heer geroepen en bekwaam gemaakt voor de speciale taak waarvoor Hij hen had bestemd. Zij werden door de Heer Zelf in verschillende moeilijke omstandigheden geleid, die dienstbaar werden aan hun geestelijke vorming.

Hun dienst. Zij brachten het volk "voor het aangezicht des Heren". Kenmerk van verkeerde leiders was en is altijd dat zij trachten volgelingen achter zich te krijgen en daarin eer voor zichzelf zoeken.

Hun voorbeeld. Alle vier konden ze met volle vrijmoedigheid tot hart en geweten van hun hoorders spreken, omdat zij geleerd hadden zelf naar de stem des Heren te luisteren en hun eigen wil geheel aan de zijne ondergeschikt hadden gemaakt. Zij vielen niet onder het oordeel dat de Heer over de farizeeën moest uitspreken: "Doe wel naar hun woorden, maar niet naar hun werken". Daarom hebben ze door hun voorbeeld en woord zo'n machtige invloed kunnen uitoefenen.

Hun gezindheid. Ze waren allen gekenmerkt door een ootmoedige geest; het welzijn van anderen ging bij hen ver boven het zoeken van eigen belang of eer. Zij toonden een grote liefde jegens het volk waaronder zij werkten.

Hun gebed. Van allen kunnen we zeggen dat het mannen van gebed waren, die veel in voorbede voor het volk werden aangetroffen.

 

We willen nu nader op enkele details van hun toespraken ingaan.

 

Mozes

Op veertigjarige leeftijd meende hij, dat God door zijn hand aan Israël verlossing geven zou en daarom doodde hij de Egyptenaar (Hand. 7 : 25). In deze roeping vergiste hij zich niet, maar wel in de tijd. Van deze man, die zich hier zo ongeduldig en driftig toonde, kon later gezegd worden, dat hij zachtmoediger was dan alle mensen (Num. 12 :3). Toen had hij dan ook Gods leerschool in de eenzaamheid achter de rug. Het is tragisch te zien dat aan het einde van zijn loopbaan dit impulsieve handelen de verhindering is geweest om het beloofde land binnen te gaan. Van ver heeft hij het mogen zien, maar vóór de grens heeft hij zijn taak moeten neerleggen en heeft hij afscheid van zijn geliefd volk moeten nemen.

Daarvoor heeft hij het volk met de oudsten "voor het aangezicht des Heren" gebracht. Een betere plaats was er niet en dit gaf aan zijn woorden zeker een diepe betekenis voor het volk. Bij het afscheid van Jozua en Samuël vinden we later dan ook dezelfde uitdrukking.

 

Het woord van God. Met grote kracht wijst Mozes het volk op de grote betekenis, om de inzettingen en verordeningen die God hun gegeven had na te komen. Herhaaldelijk komt hij hierop terug. Het volk had dit woord aanvaard en God had dit volk als het zijne aanvaard. "Heden zijt gij geworden tot het volk van de Here uw God. Daarom zult gij luisteren naar de stem van de Here, uw God en zijn geboden en inzettingen onderhouden, die Ik u heden opleg." Het grote voorrecht van de Joden was, dat hun de woorden van God waren toevertrouwd (Rom. 3 :2). Een voorrecht met een grote verantwoordelijkheid, waarin ze helaas gefaald hebben.

En hoeveel plaatsen vinden wij niet in het nieuwe testament, waarin we er op gewezen worden de ons toevertrouwde woorden des Heren te bewaren? Zijn wij daarin trouw?

Zegen en vloek. Het hele hoofdstuk 28 van Deuter. is aan dit onderwerp gewijd. Als zij de geboden des Heren zouden onderhouden, konden ze van alle mogelijke zegeningen in het land verzekerd zijn. Maar even zeker zouden ze de kastijdende hand van God ondervinden, als zij hiervan zouden afwijken. Het is duidelijk, dat het hier gaat om aardse zegeningen. Onze zegeningen in de hemelse gewesten zijn van geestelijke aard. Maar het genieten van die zegeningen en het behalen van geestelijke overwinningen, hangt evenzeer samen met het bewaren van 's Heren Woord. Zouden we de lage geestelijke toestand in de gemeente in het algemeen en ook onder ons niet daarin moeten zoeken, dat we ons aan het gezag van Gods Woord over hart en leven hebben onttrokken? Ook hierin geldt: "als één lid lijdt, lijden alle leden mee." Met een beroep op de les der historie wordt in hoofdstuk 29 dit nog eens onderstreept.

Berouw. In hoofdstuk 30 wordt in het licht gesteld, dat God na berouw en terugkeer een keer in hun lot zal brengen. Herhaalde malen is dit in de geschiedenis van het volk gebleken. En dit beginsel geldt ook nu. Waar God ware verootmoediging ziet en een breken met het kwaad, zal Hij zijn zegenende hand zeker niet terug houden.

 

Kiezen. In het tweede gedeelte van dit hoofdstuk wordt het volk voor de keuze gesteld tussen deze twee mogelijkheden. Of hun liefde tot God te tonen door het wandelen in zijn wegen en het bewaren van zijn geboden, òf zich van God en zijn Woord af te wenden en zich voor andere goden neer te buigen. Het eerste garandeert leven en zegen, het tweede zal tot gevolg hebben dat zij te gronde gaan. Dringend klinkt de uitnodiging: Kiest dan het leven.

Helaas vinden we later bij het volk dikwijls de toestand van zowel het ene als het andere willen, het hinken op twee gedachten, zoals Elia dit later noemt. Dat is een onmogelijkheid. De Heer heeft later gezegd: "Gij kunt niet God dienen en de mammon." Een ander Schriftwoord zegt: "Wie een vriend van de wereld wil zijn, betoont zich een vijand van God".

Paulus roept de Romeinen toe niet aan de wereld gelijkvormig te worden, maar veranderd te worden door de vernieuwing van hun gemoed om te beproeven wat de goede, welbehaaglijke, volmaakte wil van God is. En tot de Kolossers zegt hij: "Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn."

Die oproep tot een besliste keuze geldt hier gelovigen. Mocht die toch ook in onze dagen gehoord en ter harte worden genomen:

 

Bemoediging. In hoofdstuk 31:6 lezen we de bemoedigende woorden: "Weest sterk en moedig, vreest niet en siddert niet voor hen, want de Heer uw God, zelf gaat met u: Hij zal u niet begeven en u niet verlaten." Deze woorden worden daarna nog als een persoonlijke belofte voor de opvolger Jozua herhaald.

Hoe vaak hebben deze woorden de vermoeide en versaagde discipelen in de oren geklonken. Hoe vaak is Paulus er door gesterkt geworden en heeft hij ze aan anderen mogen doorgeven. Hoe worden ze de vervolgde en beproefde gelovige Hebreeën voorgehouden. Nee, wat er ook gebeurt, God heeft ons niet gegeven een geest van vreesachtigheid. In Hem is onze sterkte: daarom "sterkt u in de kracht van zijn sterkte"!

 

Profetische blik. De profetische woorden over het toekomstig verval, die Mozes ten slotte nog ten afscheid tot de Levieten richt, vertonen grote overeenkomst met die van Paulus tot de oudsten van Efeze. Een trieste wetenschap zouden we zeggen, die verlammend moet werken op de energie. Maar we zien bij beide Godsmannen het tegendeel. De afscheidsrede van Mozes eindigt in een loflied op de naam des Heren, de Rots wiens werk volkomen is. Hierop volgt dan nog een korte samenvatting, waarin de hoofdzaak nog eens onderstreept wordt.