Wat we in Christus bezitten en zijn

 

Door het geloof mochten de Israëlieten in en door de Jordaan trekken en Kanaän binnengaan. Iedere voetstap daarin gezet, mochten ze hun eigendom noemen.
Hetzelfde zien we geestelijk gezien in de brief aan de Efeziërs, waarin wij door het geloof het hemels Kanaän mogen binnengaan en nu reeds mogen genieten van de vruchten van dat heerlijk land, waar de ware Jozua, onze Heer Jezus, ons is voorgegaan.

 

Het boek Jozua en de brief aan Efeze lopen parallel.
Reeds bij de eerste stap (Ef. 1 : 1) vinden we hierin zoiets wonderbaar heerlijks. Daar lezen we: "Genade zij U en vrede van God onze Vader."
We lezen dit vaak in sleur, maar in wezen is dit zo onbegrijpelijk, dat ons verstand het niet kan bevatten.

God die zo onvoorstelbaar groot is, zó heilig dat geen mens zijn aangezicht zou kunnen zien en leven, onze Vader, tot wie we vrijmoedig mogen en kunnen naderen. Een zwak beeld van de grootheid van God zien we in het boek Esther. In hoofdstuk 4 : 11 lezen we dat ieder, man of vrouw die onaangediend tot de Koning kwam, moest gedood worden, tenzij ... iemand genegenheid in zijn ogen vond.

Dan was er een redmiddel ter beschikking, n.l. "De gouden scepter."
Als de overtreder daarmee in aanraking kwam, bleef hij leven. De ware Scepter is opgerezen uit Israël (Num. 24 : 17).
Was Hij ook niet louter goud?
Zo hebben ook wij genegenheid in Gods ogen gevonden. Zijn hart trilde van liefde tot ons verlorenen.
Zoals Ahasveros zich neerboog tot de overtreder, zó heeft God Zich in de persoon van de Heer Jezus diep tot de zondaar neergebogen.
Daarvoor moest Hij zich vernederen door mens te worden en op deze aarde neerdalen, om ons die "verre" waren te redden van de eeuwige dood die ons wachtte.

God wilde ons niet alleen redden. Zijn liefde ging nog véél verder. Hij wilde ons tot zijn kinderen maken en ons nábij Zich brengen. Een God die in zijn vaderarmen, de zondaar aan zijn hart verheft. Zondaars wilde Hij redden. Aan engelen kon Hij zijn liefde niet kwijt, omdat zij niet gezondigd hadden, niet verloren waren. Maar hoe moest dat? Zijn heiligheid en gerechtigheid eisten genoegdoening.

Gerechtigheid hield aan om straf,
genade dong om vrijgeleide.
Hier trad Gods wijsheid tussenbeide
die z'allebei voldoening gaf.

Daarvoor was één oplossing. Niet méér. Maar ook niet minder. En dat zou een kostbare oplossing worden. Daarvoor zou Hij zijn enige veelgeliefde Zoon, in wie al zijn welbehagen was, moeten afstaan en Hem, die geen zonde gekend of gedaan had, tot zonde moeten maken, en Hem straffen in onze plaats.

Er is toen in de stille eeuwigheid, met eerbied gesproken een "topconferentie" gehouden op het hoogste niveau tussen God de Vader en God de Zoon, met als stille getuige God de Heilige Geest. Daar is het grote plan besproken. Daar werd beslist over het eeuwig "wel" of het eeuwig "wee" van ons. God zij dank. Het werd eeuwig wél.

Waar is een God aan U gelijk
vol liefde vol genade.
Die ons gezonken in het slijk
met gunsten overlaadde.

Daar heeft de Heer Jezus zich eenswillend met God betoond en Zich onvoorwaardelijk ter beschikking gesteld. Koste wat het koste. En Hij wist wat de prijs zou zijn. En die was niet gering. Hij zou de kelk van het lijden moeten opnemen en ledigen tot de laatste droppel.

Welk een beker moest Gij drinken
op het schrik'lijk Golgotha.
Daar liet G'U aan 't kruishout klinken
daar aanbidden we Uw gena.

In die drie lange bange uren heeft Hij het moeten uitschreien: Eloi, Eloi, lama sabachthani?
Toen al de golven en baren van Gods toorn over Hem heen waren gegaan, mocht Hij uitroepen: "Het is volbracht" en was de weg tot God voor ons geopend. De voorhang is gescheurd van boven tot beneden. God was ten volle bevredigd.
Is het wonder dat de apostel Paulus uitroept: "Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus? Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus Jezus."

 

Eén van die zegeningen is, dat we nu in Christus zijn.

We kunnen deze plaats nooit meer verliezen. De zekerheid daarvan hebben we doordat we verzegeld zijn met de Heilige Geest der belofte. Belofte? Ja, in Joh. 14 is Hij ons door de Heer Jezus Zélf beloofd. Een zegel is het teken van zekerheid, onaantastbaarheid. Hij blijft eeuwig bij ons (Joh. 14 : 15). Hij is ons ook gegeven als onderpand van onze erfenis. Onderpand is de garantie van God dat het ons ten deel zal vallen. We danken God veel, en terecht, voor de gave aller gaven ons in de Heer Jezus geschonken, maar ook mogen, moeten we dit doen voor de gave van de Heilige Geest. Dit is een kostbaar geschenk. Hoe vaak hebt U God daarvoor gedankt? We hebben deze plaats "in Christus" zonder verdienste verkregen, door geboorte. We mogen kinderen Gods genoemd worden, zoals een kroonprins zijn plaats door geboorte verkregen heeft. We kunnen deze plaats niet verliezen, wel het genot er van derven door een slordige wandel. En evenals een kroonprins, kunnen ook wij er pas van genieten als we volwassen zijn. Daarom staat er ook: "God heeft ons tevoren door Jezus Christus tot het zoonschap voor zichzelf bestemd."

 

Zoonschap is nog iets anders dan kindschap. Kindschap spreekt van leven uit God. Zoonschap stelt volwassenheid voor. God wil dat we opwassen in de kennis van zijn wil. Hij wil ons gehéél voor Zichzelf hebben.
Dat vereist kennis van het Woord en een waardige wandel in heiligheid. En heeft Hij daar geen recht op? Hij die zo'n prijs voor ons heeft betaald? Er is een heiligheid, door God geschonken, door de wil van God. De Efezebrief begint met: "Aan de heiligen en getrouwen in Christus Jezus." Zo ziet God ons, Hij ziet ons aan in de Heer Jezus.

 

Er is ook een heiligheid die we moeten beleven door een heilige wandel. Helaas blijkt uit Ef. 4 dat ze praktisch niet allen heiligen en getrouwen waren. De geschonken heiligheid is vast, door God gelegd. De heiligheid die we moeten beleven is van ons afhankelijk. God verwacht van ons dat we rein en heilig zullen leven. We zijn een hemels volk, in tegenstelling met Israël. Daarom zijn we ook gezegend met hemelse zegeningen. In Deut. 28 vinden we voor Israël zegeningen bij gehoorzaamheid, vervloeking bij ongehoorzaamheid. Hier in Ef. 1 zijn het zegeningen zonder voorwaarden: Die ons gezegend heeft, niet die ons zegenen zal. Ook één van de zegeningen is, dat we uitverkoren zijn vóór de grondlegging van de wereld. Niet, omdat we beter waren of zijn, maar uit genade. In 1 Kor. 1 : 16 lezen we dat God het onedele en het verachte heeft uitverkoren. Daar zullen we het allen wel mee eens zijn. Maar reeds vóór de grondlegging van de wereld heeft God ons heilig en onberispelijk gezien in Christus, met het doel dat we heilig en onberispelijk zouden zijn voor God de Vader. God heeft ons dus niet uitverkoren opdat we heilig en onberispelijk zouden leven, maar opdat we dit zouden zijn. We zijn het. Nu moeten we door deze wandel tonen dat het waar is. 1 Petr. 1 : 2 geeft ons de zekerheid dat we uitverkoren zijn. We zijn uitverkoren naar de voorkennis van God de Vader. God wist dat wij die Hem kennen op zekere tijd ons voor Hem zouden neerbuigen met onze zondelast en door het geloof de Heer Jezus zouden aannemen. Welk een genade te mogen weten dat we voor eeuwig zijn eigendom zijn.

 

Geve de Heer in zijn genade dat onze wandel zó mag zijn dat er voor ons God gedankt kan worden, zoals van de Efeziërs getuigd kon worden (hoofdstuk 1 : 15-16).