Heeft de Heer Jezus de zonden van alle mensen gedragen op het kruis?

J. KLEIN HANEVELD

 

Wanneer de vraag zó gesteld wordt, moet op grond van de Schrift het antwoord ontkennend luiden. Nergens leert Gods Woord dat Christus de zonden van alle mensen droeg op het kruis. Als dat zo was, zou er niemand meer verloren kunnen gaan. Het is immers ondenkbaar dat Christus iemands zonden gedragen zou hebben en dat zo iemand dan toch nog verloren zou gaan. Dan zouden alle mensen behouden zijn. Immers God straft niet tweemaal. We lezen echter duidelijk in Openbaring 20 dat de doden zullen worden geoordeeld "naar hun werken".

 

GEEN ALGEMENE VERZOENING

Er zijn er die leren, dat de mens alleen maar verloren kan gaan door zijn ongeloof en niet meer om zijn zonden. Men zegt dan: "Wie niet gelooft dat Christus zijn zonden op het kruis gedragen heeft, gaat verloren. Niet vanwege zijn zonden, want die zijn weggedaan, maar vanwege zijn niet-willen-geloven." Dat is de leer van de algemene verzoening.

Men ziet daarbij over het hoofd dat ongeloof ook zonde is. Dan zou dat betekenen dat de zonde van ongeloof niet door de Heer gedragen is op het kruis. Dan zou Christus het zoenoffer zijn voor alle zonden behalve voor die van ongeloof. De consequentie hiervan is dat er dan voor niemand zekerheid meer is. Dan zijn ook wij verloren, want daarvoor is één enkele zonde voldoende. Daar komt nog bij dat de Schrift leert, dat de mens niet verloren kan gaan alleen, maar dat hij al verloren is als gevolg van zijn toestand voor God.

Het is duidelijk dat de in het begin van deze pericoop genoemde leer niet bijbels is. Het gevolg van deze ernstige dwaling is dat men in de evangelieprediking de mensen niet meer kan wijzen op hun zonden. Bekering en belijdenis zijn dan niet meer nodig. Men behoeft alleen maar te geloven. Wat een oppervlakkige prediking! En wat een oppervlakkige bekeringen zijn hiervan het resultaat! Moet dat niet leiden tot een oppervlakkige wandel? Dat kan haast niet uitblijven en de praktijk heeft geleerd dat het inderdaad niet uitgebleven is. Het is dan ook geen wonder, dat men als vervolg op deze leer ook "de afval van heiligen" leert. De praktijk laat immers zien dat vele van deze zogenaamde bekeerden later weer afvallen.

WAT ZEGT DE SCHRIFT?'

De Schrift zegt dat de Heer Jezus onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout (1 Petrus 2 : 24). De vertaling die het Ned.B.G. geeft is onjuist. Het zou te ver voeren dit aan te tonen. Het is beslist onjuist dat de Heer "onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft". Die gedachte vindt men ook terug in de Heidelbergse Catechismus, waar gezegd wordt dat Christus "den ganschen tijd zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde van het gansche menschelijke geslacht gedragen heeft". Dit is in strijd met duidelijke uitspraken van Gods Woord. Niet tijdens zijn leven, maar op het kruis gedurende de drie uren van duisternis heeft de Heer Jezus verzoening aangebracht. Toen werd Hij tot zonde gemaakt voor ons. Toen heeft de toorn van God Hem getroffen. Toen was Hij het ware schuldoffer dat onze zonden droeg in het oordeel van God. De zonden van allen die in Hem geloven. De apostel Petrus spreekt tot gelovigen. Christus is eenmaal geofferd om de zonden van velen te dragen (Hebr. 9 : 28). Jesaja heeft van de lijdende Knecht des HEREN geprofeteerd in hoofdstuk 53, dat Hij "veler" zonden gedragen heeft. De apostel moet wel aan deze Schriftplaats gedacht hebben, als hij schrijft dat Christus onze zonden op het kruis gedragen heeft. Dat blijkt wel uit wat hij verder schrijft, want dan haalt hij Jes. 53 : 5 aan.

 

PLAATSVERVANGING

Het dragen van onze zonden spreekt van plaatsvervanging. Dit woord komt wel niet in de bijbel voor, maar het drukt wel goed uit waarom het gaat. De Heer heeft in onze plaats het oordeel over onze zonden ondergaan, "Hij werd om onze overtredingen doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden" (Jes. 53:5). En ook: "De HERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen" (vers 6). Hij droeg onze zonden in zijn lichaam. Hij heeft ze niet alleen op Zich genomen als een zware last, maar Hij heeft ze in zijn lichaam gedragen. Het was een innerlijke eenmaking. Zo zeer, dat we in psalm 40 lezen dat de Heer Jezus uitgeroepen heeft: "Mijn ongerechtigheden hebben Mij achterhaald, Ik kan ze niet overzien; zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd". De Heer heeft onze zonden in de meest letterlijke zin voor zijn rekening genomen, zo zeer dat Hij spreekt over "Mijn ongerechtigheden". En omdat Hij beladen was met onze zondeschuld, heeft God zijn aangezicht voor Hem moeten verbergen en heeft de Heer Jezus het uitgeroepen: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?"

Ja, Hij heeft Zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen op het hout. Daarom kunnen we zingen:

"Door Jezus' bloed zijn alle zonden
van die geloven weggedaan."

Christus is voor onze zonden gestorven (1 Kor. 15 : 3). Hij is gezonken in grondeloze modder, waar men niet staan kan. Omdat Hij voor ons in de bres is getreden, in onze plaats is gaan staan, de slagen heeft opgevangen die wij verdiend hadden. Eeuwig zij Hem daarvoor dank gebracht door ons, omdat Hij onze zonden droeg. Zo lief had Hij ons, dat Hij Zich voor ons heeft overgegeven. Ja, de Zoon van God heeft mij liefgehad en Zichzelf voor mij overgegeven.

 

CHRISTUS STIERF VOOR ALLEN

Al kunnen we niet tegen een onbekeerde zeggen dat de Heer Jezus zijn zonden gedragen heeft op het kruishout, we kunnen wel zeggen dat de Heer voor hem gestorven is. In 2 Kor. 5 : 15 lezen we dat de Heer voor allen gestorven is en daarom mag de liefde van Christus ons dringen om aan allen het evangelie te verkondigen. "God, onze Heiland wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen. Want er is één God en één Middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen" (1 Tim. 2 : 4, 5). In Hebr. 2 : 9 wordt van de Heer Jezus gezegd dat "Hij door de genade van God voor alles (of: een ieder) de dood smaken zou."

Daarom mag het evangelie aan allen gepredikt worden. God heeft zijn eniggeboren Zoon gegeven, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren zou gaan, maar eeuwig leven zou hebben. De Schrift spreekt duidelijk en klaar over Gods genade voor allen en een ieder. Petrus zegt in zijn tweede brief dat God lankmoedig is, omdat Hij niet wil dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen. Niemand ter wereld hoeft dus te denken dat de blijde boodschap niet voor hem of haar bestemd is. De blijde boodschap van Gods liefde en genade! De dringende boodschap: "Laat u met God verzoenen." Want al is de weg tot God geopend, dat betekent nog niet dat alle mensen nu verzoend zijn met God. Daarvoor moet de mens zich bekeren, zich oordelen in het licht van God, zich verootmoedigen en zijn zonden en schuld belijden. Alleen wie dat gedaan heeft, mag geloven in de Heer Jezus als het zoenoffer voor zijn zonden. Als het plaatsvervangend offer! Die mag zingen: "Alle, alle mijne zonden heeft zijn zoenbloed weggedaan!"

De losprijs die betaald is, is groot genoeg om de schuld van allen te voldoen. Allen mogen komen. En een ieder die komt als verloren zondaar met de erkenning van zijn verloren toestand en van mijn zondeschuld en de Heer Jezus aanneemt als Verlosser en Zaligmaker, die is voor eeuwig behouden.

 

VERZOENING EN PLAATSVERVANGING

In het verlossingswerk van de Heer Jezus zijn twee aspecten te onderscheiden, die men wel aanduidt met "verzoening" en "plaatsvervanging". Of deze woorden deze twee aspecten wel geheel juist weergeven, moet betwijfeld worden. Ook in de verzoening is in zekere zin sprake van plaatsvervanging en in de plaatsvervanging ontbreekt de verzoening niet. Het gaat niet om woorden. Misschien is het beter om te zeggen dat er in de verzoening twee aspecten zijn, die men duidelijk dient te onderscheiden.

Men vindt ze voorgesteld in de twee geitebokken, die op de verzoendag voor het aangezicht van Jehova werden gesteld (Lev. 16). De eerste geitebok was "het lot voor Jehova". Deze werd geslacht en het bloed werd op en voor het verzoendeksel gesprenkeld. Het werd dus binnen het voorhangsel gebracht in de onmiddellijke tegenwoordigheid van Jehova. Het volk zag daar niets van, want dat stond buiten en was er niet op directe wijze bij betrokken. Het bloed werd voorgesteld aan God, die door de zonde onteerd was. Het ging niet om de behoeften van de zondige mens, niet om zonden die vergeven moesten worden. Het ging uitsluitend om God Zelf. Er is in het sterven van de Heer Jezus iets dat alleen voor God is en dat eeuwig zijn waarde behoudt en dat onafhankelijk is van het feit dat er zondaars behouden worden. Het offer van de eerste geitebok diende om Gods eer, die door de zonde bezoedeld was, te herstellen. Door dat offer moest God verheerlijkt worden. Immers, zijn rechten waren geschonden, zijn wetten overtreden, zijn eer aangetast. Wij, mensen, zijn altijd geneigd in de eerste plaats te denken aan de gevolgen van de zonde voor de mens. En die gevolgen zijn inderdaad voor de zondaar verschrikkelijk genoeg! We moeten echter niet blijven staan bij de gevolgen en het effect van de zonde, maar we moeten zien wat het wezen van de zonde is, wat de zonde is in het oog van God.

 

We weten allen wel dat de zonde de mens onrein en schuldig maakt en dat hij daarom is onder de toorn en het oordeel van God. Maar er is meer dan dat. In zijn wezenlijk karakter is de zonde wetteloosheid (1 Joh. 3 : 4). Elke vorm van onafhankelijkheid van God is een uiting van wetteloosheid. God heeft recht op de gehoorzaamheid van al zijn schepselen, maar de mens heeft de gehoorzaamheid opgezegd en volgt zijn eigen wil. Daardoor wordt God onteerd en als het ware van de troon gestoten.

Er kan pas sprake zijn van verzoening van de mens met God, als God ten aanzien van zijn geschonden rechten wordt bevredigd. En dat nu heeft Christus gedaan. Daarvan spreekt de eerste geitebok. Christus heeft door zijn lijden en sterven God volkomen verheerlijkt. Hij was de volkomen afhankelijke en volkomen gehoorzame tot in de dood van het kruis. Hij heeft God verheerlijkt in alles waarin de mens in gebreke is gebleven. Hij heeft de heerlijkheid, de heiligheid, de waarheid van God gehandhaafd en op volkomen wijze voldaan aan al Gods heilige eisen. De heilige God kan nu rusten in het volbrachte werk van Christus, in het zoenoffer. En dat zoenoffer is ook de grondslag waarop God handelen kan. Op grond van de aangebrachte verzoening heeft God geduld met de wereld; kan Hij zijn zon laten opgaan over bozen en goeden en kan Hij het laten regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. De weg tot God is geopend. Het is op grond van wat God gevonden heeft in Christus en zijn verzoeningswerk, dat de zondaar gered kan worden. God is verheerlijkt. Dat staat voorop! En nu is er ook de mogelijkheid dat God in genade handelt met de zondaar. De genade en de liefde van God strekken zich uit tot alle mensen. Onbeperkt!

 

Het enige wat de mens te doen heeft, is zich te bekeren en te geloven. Deze twee gaan samen: Bekeert u en gelooft het evangelie. Door het geloof wordt men gerechtvaardigd. Door het geloof wordt men persoonlijk het heil deelachtig. En aan een ieder die gelooft, verzekert God door zijn Woord, dat al zijn zonden voor eeuwig zijn weggedaan, omdat Christus ze in zijn lichaam gedragen heeft op het hout. Dat is plaatsvervanging!

Daarvan spreekt de tweede geitebok. We lezen dat Aäron zijn beide handen moest leggen op de kop van het dier en over hem al de zonden, al de ongerechtigheden, al de overtredingen van het volk moest belijden en die op de kop van de bok leggen. Daarna werd de geitebok gebracht naar de woestijn, een onvruchtbaar land; naar een plaats waar ze niet meer terug te vinden waren. Dat gebeurde met de zonden "van het volk" niet met die van alle mensen.

De zonden van hen die tot het volk van God behoren zijn weggedaan, dus van allen die geloven. Dat kan niet gezegd worden van de zonden der ongelovigen.

EN 1 JOH. 2:2 DAN?

Christus is het zoenoffer voor onze zonden (1 Joh. 2 : 2). De vertaling van het N.B.G. laat er op volgen: "En niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld." De Statenvertaling heeft het ook zo, maar de woorden "de zonden" staan daar cursief gedrukt, waarmee de vertalers te kennen wilden geven dat deze woorden weliswaar niet in het Grieks voorkomen, maar ingelast dienen te worden om de bedoeling te kunnen begrijpen. En om dat laatste gaat het nu net. Wat de Heilige Geest ons hier meedeelt is dit: Christus is het zoenoffer voor onze zonden en dan worden bedoeld zij die tot de familie Gods behoren, dus allen die geloven. Maar Hij is ook het zoenoffer voor de hele wereld. Wat in het eerste deel van de tekst gezegd wordt, vinden we terug in "de weggaande bok"; wat in het laatste deel gezegd wordt in "de bok voor Jehova". Het zoenoffer is inderdaad toereikend voor de hele wereld. In het algemeen gesproken is Christus wel het zoenoffer voor de hele wereld (Let wel: "zoenoffer", niet "verzoening"), maar er wordt niet gezegd dat Hij het zoenoffer is voor de zonden van de hele wereld, op dezelfde wijze als in het begin van de tekst gezegd wordt dat Hij het zoenoffer is voor onze zonden.

 

Het niet goed onderscheiden tussen deze twee aspecten in het verzoeningswerk van de Heer Jezus heeft een verwarde evangelieprediking tot gevolg. Als men onvoldoende oog heeft voor de "plaatsvervanging", verzwakt dat de ernst van de roepstem die tot de wereld gericht wordt en het verzwakt de zekerheid van de gelovige. Als men geen oog heeft voor de "verzoening", zoals die tot uitdrukking gebracht wordt door de eerste geitebok van Lev. 16, dan loopt men gevaar het evangelie als een beperkte boodschap voor te stellen en Gods genade te begrenzen.

Gelukkig is het zó, dat een onvolkomen voorstellen van de waarheid in de evangelieverkondiging geen verhindering is geweest voor de Geest van God om aan de harten van verloren zondaars te werken. Het hangt gelukkig niet af van een juist inzicht. Het is evenwel voor iedere gelovige en zeker voor de evangelieprediker goed en gewenst over deze dingen klare denkbeelden te hebben.