J.G.v.M. te N. vraagt: Welke stad verwachtte Abraham? (Hebr. 11:10). Het aardse Jeruzalem tijdens het duizendjarige rijk, het hemelse "nieuwe Jeruzalem" van Openb. 21, of is er nog een andere mogelijkheid?
In de brief aan de Hebreeën wordt vier keer over een "stad"
gesproken. In hfdst. 11:10 als "de stad die fundamenten heeft, waarvan God de
kunstenaar en bouwmeester is"; in het 16e vers van ditzelfde hoofdstuk als "de
stad die God hun (de gelovigen van het oude testament) bereid heeft"; in hfdst.
12:24: "de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" en in hfdst. 13:14:
"wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige".
In beide laatstgenoemde schriftplaatsen is het duidelijk, dat
daar met "de stad" bedoeld wordt het nieuwe Jeruzalem van Openb. 21.
Bij het beantwoorden van de vraag welke stad Abraham verwachtte moeten we op het volgende letten:
"de stad" was voor Abraham een symbool van vastheid, zekerheid en rust, in tegenstelling met het zwervend, onzeker en rusteloos bestaan van iemand die in een tent woonde. Tijdens zijn leven heeft Abraham, ondanks de beloften van God, niets anders gekend of bezeten. Maar hij wist, dat dit allemaal slechts tijdelijk was. Hoewel hem, voorzover wij weten, niet direct was geopenbaard dat er een opstanding zal zijn, geloofde hij toch in een hemels land, waarin zijn verblijf zou zijn als hij gestorven was.
In de brief aan de Hebreeën worden de gezindheid, de verwachting enz. van de aartsvaders beschreven, zoals God ze bij hen waarnam, en in een terminologie die meer nieuwtestamentisch dan oudtestamentisch is. De typering van "de stad" in vers 10 is niet van Abraham zelf, maar van de schrijver van de brief aan de Hebreeën. De daarvoor gebruikte woorden ademden wel de geest van Abrahams toekomstverwachting.
Abraham heeft meer gezien en geweten dan ons in het oude
testament daarvan wordt meegedeeld. Alleen al Joh. 8:56 maakt dat duidelijk.
Daar heeft de Heer gezegd: "Abraham, uw vader, verheugde zich, dat hij mijn
dag zien zou, en hij heeft die gezien en zich verblijd". Het is zonder
twijfel, dat met deze "dag" bedoeld wordt de glorierijke toekomst van
Christus in verbinding met zijn aardse volk Israël.
Uit andere schriftplaatsen blijkt, dat de
oudtestamentische gelovigen, waaronder ook Abraham, onkundig waren van de
verborgenheid van de gemeente. In verband daarmee kunnen we concluderen, dat
hij niet wist van de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem, gezien als beeld
van de gemeente.
Meer aanwijzingen over wat Abraham verstond van de stad die fundamenten heeft, hebben we m.i. niet.
H.M.