Deze vraag is beslist een andere dan de vraag "waarom
bezoeken wij de vergadering, de samenkomst, de onderlinge bijeenkomst van de
kinderen Gods?"
Op de laatste vraag is in het nummer van juli een duidelijk
en afdoend antwoord gegeven.
Maar nu de vraag: "waarom zijn wij van of bij de
vergadering?"
Op die vraag is geen antwoord te geven!
In de vraag wordt er iets als gegeven verondersteld. De vraag gaat uit van het feit, dat er gelovigen zijn, die "van de vergadering" zijn. Dit zogenaamde gegeven is geen gegeven. Het is geen feit. Er is geen "Vergadering van gelovigen" waar sommige gelovigen bij aangesloten zijn in tegenstelling tot anderen, die van zekere kerk of secte lid zijn. Er bestaan geen "Evangelisten van de vergadering van gelovigen". Er zijn geen "Voorgangers van de vergadering van gelovigen". Die Vergadering van gelovigen bestaat niet!
Op de vraag "waarom zijn de bananen recht" kan men geen
antwoord verwachten, want ze zijn niet recht, maar krom.
De vraag "waarom ben ik bij de vergadering" is evenmin te
beantwoorden, want u bent niet "bij of van de vergadering".
De samenkomst, die u bijwoont, is niet een samenkomst van "de Vergadering van gelovigen'' maar de onderlinge bijeenkomst van de kinderen Gods, waarvan sprake is in Hebreeën 10:25 en 1 Kor. 11:20 en 14:26 en Handelingen 2:42.
Het is niet de opzet van dit artikel uitvoerig in te gaan op
wat Gods woord ons zegt omtrent het tezamen vergaderen, werken, leven, dienen
van de gelovigen.
Uiteraard dienen wij in alle dingen en zeker ook in het
vergaderen als kinderen Gods te handelen naar de beginselen der Schrift, dienen
wij ons van de wereld en van de vaten tot oneer af te zonderen, en alleen Gods
woord als richtsnoer te hanteren.
Als de gelovigen die dat willen doen en het ook praktisch
toepassen, zich dan onderscheiden van andere gelovigen, gaan noemen met de naam
"Vergadering van gelovigen", openbaren zij een vleselijke gezindheid en wandelen
zij naar de mens. Dan handelen zij in strijd met het woord van God, dat ons in 1
Kor. 3:1-5 zo ernstig hiervoor waarschuwt:
"En ik, broeders, kon niet tot u spreken, als tot geestelijke
mensen, maar als tot vleselijke, als tot kleine kinderen in Christus. Want ik
voedde u met melk, niet met vast voedsel, want dat kondt gij nog niet verdragen.
Ja, dat kunt gij ook nu nog niet, want gij zijt nog vleselijk. Want als er onder
u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk, en leeft gij niet naar de mens?
Want wanneer de een zegt: Ik ben van Paulus; en de ander: Ik van Apollos; zijt
gij dan niet menselijk?"
Handelden zij in het vergaderen niet naar de Schrift?
Zonderden de Korinthiërs zich niet af van liet kwade? Lieten zij zich niet
leiden door de Heilige Geest? Voorzeker! Althans niet minder dan wij.
Neen, niet om deze dingen moet de apostel hen vleselijk
noemen. De fout was, dat zij partijen vormden. Vrome partijen!, maar partijen.
"Is Christus gedeeld?" vroeg de apostel in hoofdstuk 1 vers 13.
Neen, Christus is niet gedeeld. Zijn lichaam, de gemeente ook
niet. Allen zijn één in Christus.
Sommigen leven en wandelen in ongehoorzaamheid, in zonden. Wij kunnen met hen
niet één weg gaan.
Anderen willen zich niet afscheiden van de vaten tot oneer.
Wij Moeten dat wel doen en gaan daardoor ook met hen niet dezelfde weg. Weer
anderen handelen in het vergaderen naar menselijke regels en niet naar Gods
woord. Wij mogen niet met hen meedoen en bewandelen dus ook met hen niet één
weg.
Bedroevend is dat. Het stemt ons tot verootmoediging. Kwamen zij maar tot inkeer. Leerden zij maar, dat gehoorzaamheid beter is dan offeranden. Dan konden zij met ons de onderlinge bijeenkomst bezoeken en met ons gemeenschap beoefenen. Dan konden zij met ons te zamen komen als leden van het lichaam van Christus.
Niet als leden van de vergadering!
Neen, als leden van het ene (en enige) lichaam.
Van dat lichaam kunnen gelovigen geen lid meer WORDEN, zij zijn het. Een gelovige kan zich niet daar bij voegen. Dat heeft God gedaan.
Helaas komen alle leden niet meer aan één plaats samen. Dat verandert echter niets aan het feit, dat zij, die in gehoorzaamheid aan de Heer zich in zijn naam vergaderen rondom zijn persoon, de uitdrukking zijn van de gemeente Gods en de eenheid van het lichaam.
Niet allen komen; velen van wie de Heer weet, dat zij bij het
lichaam behoren, zijn niet op de onderlinge bijeenkomst aanwezig. Dat is
ontrouw, ongehoorzaamheid.
Hun plaats is er. Zij behoren daar te zijn. Met ons, en met
allen, die de Heer aanroepen uit een rein hart.
Maar de Heer is er! Gode zij dank. En wij bij Hem. Niet "bij de vergadering", maar bij de Heer, in het midden van de zijnen, die vergaderd zijn in zijn naam.
Houdt wat gij hebt. Amen, Heer, maak ons trouw.
J.Ph.B.