Altijd wèl

 

Hoe zalig, Heer, om aan Uw hart te rusten,
als 's levens storm zo hevig om ons woedt!
Wij landen op Uw tijd aan 's hemels veil'ge kusten,
maar reeds op weg dáárheen maakt Gij het álles goed!

 

Geef slechts gena om dan ook niet te staren
op wind en golven, die zo dreigend om ons slaan.
Omhoog de blik, ver boven storm en baren
staat Jezus, onze Heer; Hijzelf wil met ons gaan.

 

Hij houdt ons vast, zal nimmer ons begeven,
van zijne liefde scheidt geen wereld, leven, dood.
O, zalig lot, zó uit zijn hand te leven,
dan smaakt de ziele vrêe te midden van de nood.

 

Dan zijn wij niet bevreesd voor 't onbekende morgen,
nu niets ter wereld van zijn liefd' ons scheidt.
Nu is het a1tijd wèl, wij zijn in Hem geborgen
door zijn genade - tot in eeuwigheid!

 

H. l. R.

 

Vorig gedicht

Volgend gedicht