Verschillende kronen

 

In het nieuwe testament lezen we van vijf kronen, die de gelovigen zullen dragen. We moeten dat natuurlijk niet letterlijk opvatten, maar zinnebeeldig. De betekenis is meer dat alle heiligen verheerlijkt zullen zijn. De lauwerkransen of kronen zullen worden uitgedeeld als beloning voor hetgeen door de gelovige in het lichaam gedaan is (2 Kor. 5 : 10).

 

Hier volgen deze vijf kronen:

 

De onvergankelijke kroon

De apostel schrijft in 1 Kor. 9 : 25 over de Romeinse kampspelen, waar de overwinnaar een lauwerkrans of een kroon ontving. Die kroon was echter vergankelijk.

In de geestelijke wedloop en in de geestelijke strijd wordt de overwinnaar een onvergankelijke kroon beloofd.

 

De kroon der gerechtigheid

Paulus heeft aan Timotheüs (2 Tim. 4 : 8) geschreven dat hij deze kroon eenmaal zal ontvangen uit de hand van de Heer, de rechtvaardige rechter. Niet alle gelovigen zullen haar ontvangen. Zij zal alleen gegeven worden aan hen die de verschijning van de Heer liefhebben.

 

De kroon des levens

Deze kroon wordt tweemaal in het nieuwe testament genoemd, nl. in Jak. 1 : 12 en in Openb. 2 : 10. Op beide plaatsen wordt in de voorgaande verzen gesproken over het verdragen van verzoeking en verdrukking. Allen die daaruit als overwinnaars te voorschijn komen, zullen als beloning de kroon des levens ontvangen.

 

De onverwelkelijke kroon der heerlijkheid

In 1 Petr. 5 lezen we dat Petrus de oudsten vermaand de kudde Gods te weiden en daarop toezicht te houden. Hun doen en laten moest een voorbeeld zijn en hun dienst gekenmerkt worden door bereidwilligheid. Zulk een getrouwe herderlijke dienst zal door de overste Herder beloond worden met een onverwelkelijke kroon der heerlijkheid.

 

De gouden kroon

Als Johannes op Patmos in de Geest in de geopende hemel blikt, ziet hij de vier en twintig oudsten met gouden kronen op hun hoofd (Openb. 4 : 4).

Hier wordt geen enkele beperking genoemd. Alle gelovigen ontvangen zulk een kroon. Zij zullen deze echter nederwerpen aan de voeten van Hem die op de troon zit (Openb. 4 : 10).