Vraag en Antwoord

 

De leer van de adventisten

 

J.D. te H. vraagt: Wat zijn de voornaamste dwaalleringen van de zevendedags adventisten en met welke schriftplaatsen kunnen we deze weerleggen?

 

Antwoord:

De meest bekende theorie van deze groep, is wel hun leer omtrent de sabbatviering. De adventisten stellen zich op een joods-wettisch standpunt. De door God gegeven wet is, volgens hun lering, nog volledig van kracht. Zij menen dat het geloof in Christus de mens niet ontslaat van het onderhouden der wet en beroepen zich hiervoor onder meer op Matth. 5 : 17, 18. Eén uitvloeisel daarvan is het houden van de sabbat. Wet en genade kunnen echter niet samengaan. Paulus schrijft aan de Galaten:

"Indien gij door de Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet" (Gal. 5 : 18).

"Maar het geloof gekomen zijnde, zijn wij niet meer onder een leermeester" (d.w.z. "de wet") (Gal. 3 : 25).

Voor het onschriftuurlijke van de sabbatviering verwijzen wij verder naar het werkje: "De sabbatdag en de eerste dag der week", dat voor vijftig cent verkrijgbaar is bij de uitgever van de "Bode".

Er zijn bij de adventisten echter dwaalleringen die veel erger zijn, omdat zij de persoon van de Heer Jezus aantasten. Zij leren b.v. dat de Heer, toen Hij mens werd, onze zondige gevallen natuur heeft aangenomen. Uit 2 Kor. 5 :21, Hebr. 4 : 15 en 1 Petr. 2 :22, om slechts deze drie teksten te noemen, weten we dat Christus geen zonde gekend of gedaan heeft. Alleen in de drie uren van duisternis op het kruis is Hij tot zonde voor ons gemaakt.

Een andere, wellicht meer bekende dwaling is, dat zij de onsterfelijkheid van de ziel en een eeuwige verdoemenis loochenen. Zij leren dat ook de ziel aan de dood onderworpen is, als gevolg van de zondeval, maar dat alleen de zielen van de gelovigen niet sterven.

Hun leer, dat de onbekeerde doden eenmaal zullen opstaan om dan naar ziel en lichaam vernietigd te worden, is een ontkenning van het bestaan van de hel, ook genoemd: de poel des vuurs. Behalve de duidelijke uitspraak in Openb. 20 : 14, 15, die hiermee wel een scherp contrast vormt, wijzen wij nog op Matth. 25 : 46 en Luk. 12 : 5.

In verband met laatstgenoemde dwaalleer staat hun opvatting over de zieleslaap tot aan de opstandingsdag. Zij leren dat de zielen na de dood in een soort slaaptoestand vervallen. Deze periode van bewusteloosheid duurt dan voort tot aan één algemene opstandingsdag. Zij menen dit te kunnen ontleenen aan het in de Schrift telkens voorkomende woord "ontslapen", terwijl zij een andere grond voor deze mening vinden in Prediker 9 : 5, waar we lezen:

"De levenden weten tenminste dat zij sterven moeten, waar de doden weten niets".

Om deze schriftplaats als argument te ontzenuwen, willen we er op wijzen dat de Prediker telkens geschreven heeft over dingen, die onder de zon geschied zijn (zie o.m. Pred. 8 : 9, 17). Op hoofdstuk 9 : 5 volgt verder een aanduiding in vers 6, die het duidelijk maakt dat de Prediker bedoelde dat de doden niets meer weten van wat op de aarde gebeurt, omdat ze niet meer in het land der levenden zijn. Van een zieleslaap is geen sprake.

Het woord "ontslapen" heeft kennelijk alleen betrekking op het lichaam en op de geest van de mens. (De mens bestaat uit geest en ziel en lichaam. 1 Thess. 5 : 23). De ziel is het welbewust leven in de mens, dat hem onderscheidt van planten., die geen bewust leven kennen. Het is de zetel van de verlangens, begeerten en gevoelens van de mens (zie b.v. Ps. 42 : 2, 3). Het is dit welbewuste leven dat het lichaam bij het sterven verlaat, om geplaatst te worden in het dodenrijk, de hades. Het bekende verhaal in Lukas 16 : 19-31 illustreert de toestand waarin de mens zich daar bevindt. Geen bewusteloosheid, maar een bewust ervaren enerzijds van vreugde en genot, anderzijds van pijn en smart. Tegen de boosdoener op het kruis kon de Heiland zeggen, dat hij met Hem in het paradijs zou zijn. De woorden van Paulus in Fil. 1 :23 sluiten hierbij aan.

Ook wat de toekomst betreft hebben adventisten leringen die afwijken van de Schrift, maar het is niet doenlijk in dit kort bestek daarop in te gaan. Er zijn in deze laatste tijden veel valse leringen, die in strijd zijn met de eenvoudigheid van Gods Woord. Laten we in acht nemen, wat Paulus aan Timotheüs schreef:

"Doch gij, blijft in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan gij overtuigd zijt, wetende van wie gij het geleerd hebt, en omdat gij van kindsbeen af de heilige Schriften kent, die u wijs kunnen maken tot behoudenis, door het geloof dat in Christus Jezus is" (2 Tim. 3 : 14, 15).

 

H. M.