Overvloeiende genade

 

Geloof en genade

Als God een mens aanziet, betekent dit altijd dat Hij hem in genade aanziet. Daarvan spreekt ons bizonder de geschiedenis in 2 Koningen 4 : 1-7. Om iets te genieten van de genade van God, moeten we geloven. Zonder geloof is Christus voor ons niets. Buiten Christus is er geen geloof. We zouden kunnen vragen: wat is belangrijker, het licht of het zien. Dit is een domme vraag. Zien en licht horen bij elkaar, we kunnen geen van beide missen. Daarom moeten we geloven. Zo luidt de boodschap van de bijbel. Van een raadsbesluit, dat God iemand van eeuwigheid zou hebben verworpen tot het eeuwig verderf, staat geen woord in de bijbel. We weten wel dat God mensen, die in zichzelf verloren waren, tevoren heeft uitverkoren tot het eeuwige leven (Rom. 8 : 29; Efeze 1 : 5).

Als een mens wil erkennen: God ziet mij van eeuwigheid, en wanneer zijn oog deze eeuwigheidsblik van God ontmoet, dan geschiedt het grootste dat op aarde geschieden kan. Dan weet de mens: God heeft mij lief van eeuwigheid. Hij ziet mij in mijn verloren toestand, niet om Zich van mij af te wenden, maar om mij op het verzoenend sterven van Christus, zijn Zoon, te wijzen. Hem mag ik aannemen als mijn Verlosser, als ik mijn schuld voor God erken en belijd. Dat is geloof, het volle geloof van het evangelie. Dan weet ik dat ik gered ben uit deze boze wereld; van dood en zonde verlost, waarvoor ik zelf niets heb kunnen doen. Het is alleen Gods genade. Dat is de grootste vreugde van een Christen.

 

Wie prijst de Heiland gelukzalig?

Als de zeventig tot de Heer terugkeren en zeggen: "zelfs de duivelen zijn ons onderworpen in uw naam", zegt Hij: "verblijdt u hierover niet... maar verblijdt u, dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen" (Luk. 10 : 17, 20). Dat is het toppunt, en dan blijft er voor de mens niets anders over dan het bewaren en uitwerken van dit heerlijke grote besef. Hij heeft dit besef niet om er mee te gaan speculeren hoe het nu wel met de anderen gesteld is. Hij weet: ik ben uitverkoren, zoals een ieder die de beslissing voor Christus waarachtig heeft genomen. De uitverkorenen zijn dezelfden als degenen die geloven. Die geloven zijn dezelfden als degenen die van harte het Woord van God gehoorzamen.

 

Tegenspoed

Het eerste vers van 2 Kon. 4 bepaalt ons bij de ellende waarin de vrouw is gekomen. Zij is weduwe. Zij had een godvrezende man. Zij heeft schuld. Zij bezit twee zonen, waarop al haar hoop is gevestigd. We kunnen het ons voorstellen. Maar er is ook een schuldeiser en die laat haar niet met rust en dit brengt haar tot wanhoop. Dit is het beeld van ieder mens van nature. Schuld! Misschien tracht iemand zich erover heen te zetten, maar dan komt de schuldheer, en daarmee de tegenspoed, zoals bij deze vrouw, en alles waarop we hebben gesteund, ontvalt ons. Het is een hopeloos geval.

 

De man Gods

Doch er is een man Gods: Elisa. In hem zien we, meer dan in Elia, een type van de Heer Jezus. Slechts éénmaal lezen we dat hij een oordeel uitspreekt. Verder lezen we van hem dat hij zegen verspreidt, eerst voor een stad, dan voor het gehele volk en hier voor een arme weduwe. Het zou er voor de vrouw droevig uitgezien hebben als Elisa er niet geweest was, maar ook als zij niet tot hem gegaan was. Zij riep tot Elisa. Zo is het nu met hen die tot God roepen, of tot de Heiland. Als God een mens aanziet die tot Hem roept, doet Hij dat in genade. Heeft u in uw leven tegenspoed of zorg? Zeg het aan Jezus. Hij weet raad en geeft raad. Maar let op wat de vrouw gedaan heeft.

 

Wat kan ik voor u doen?

Dit is het eerste wat Elisa haar vraagt. Daarna: "Vertel mij, wat gij in uw huis hebt". Haar antwoord is: niets, behalve een kruikje olie. Allicht heeft zij zich geschaamd voor haar armoede, maar zij moet het zeggen. Is het niet merkwaardig dat Elisa van dat beetje olie gebruik gaat maken? Het herinnert ons aan wat de Here Jezus deed met de vijf en met de zeven broden. Hij gebruikt ze, maar men moet ermee bij Hem komen. De vraag van Elisa: "Wat kan ik voor u doen?" geeft de indruk dat hij wil zeggen: hier is een hopeloos geval. Er zijn veel zulke gevallen en er is maar één oplossing: zeg het Jezus! Eens stond een blinde voor Jezus, aan wie de Heiland vroeg: "Wat wilt gij, dat ik u doe?" Zijn antwoord was: "Rabboeni, dat ik ziende mag worden". Deze man twijfelde niet of de Heer dat zou kunnen. Hij had geloof, want het antwoord van de Heer is: "Ga heen, uw geloof heeft u gezond gemaakt". Hij werd terstond ziende en volgde Jezus op de weg. Jezus' weg werd zijn weg.

 

Een vreemde raad

Wat gaat Elisa nu zeggen? De verzen 3 en 4 geven het antwoord, en wat in vers 5 volgt is de derde schakel. Elisa is er; de vrouw gaat tot hem, en de vrouw gelooft hem. Er was veel reden voor de vrouw om te redeneren. Zij had kunnen zeggen: wat een onmogelijk advies is dat. Maar zij gelooft en haar geloof wordt rijk beloond. Als het huis vol vaten is, sluit zij de deur. Wat hier gaat gebeuren, is niet voor buitenstaanders, maar voor haar en haar zonen. Als wij in onze radeloosheid tot Jezus gaan, dan hebben we daarbij geen anderen nodig; integendeel, het is een zaak tussen de Heer en ons. Als alle vaten vol zijn, houdt de olie op te stromen.

 

Een wijze daad

Nu is de vrouw uit de nood, maar zij voelt zich niet los van haar redder. Dit doen wij wel eens, maar het is onjuist en onverstandig. Elisa heeft haar uit de nood geholpen en nu gaat zij direct naar de man Gods, om hem deelgenoot te maken van haar blijdschap, en dit wordt voor haar een nieuwe oorzaak van vreugde. Elisa zegt haar: "Ga heen, verkoop de olie en betaal uw schuld, en leef met uw zonen van het overige". Dit is genade. Als zij niet meer had gehad dan om haar schuld te betalen, zou ze de volgende dag weer schulden hebben gemaakt. Zij heeft zoveel geld ontvangen, dat zij van het overschot kan leven. Zo is het met ieder, die tot de Heer Jezus gaat met zijn zonden. Als onze zonden vergeven werden zonder meer, dan kwamen we niet aan het einddoel, want we zouden ogenblikkelijk weer in de schuld staan. Maar de genade van God is overvloedig. In 2 Kor. 12 :9 zegt God tot Paulus: "Mijn genade is u genoeg". Of, zoals een andere vertaling het zegt: "Mijn genade is voldoende voor u".

 

Een overvloed van genade

Wat leven wij dikwijls naast Gods genade, terwijl er een overvloed voor ons beschikbaar is en God niets liever wil dan dat we daarvan gebruik maken. In Joh. 1 : 16 wordt het zo duidelijk gezegd: "Want uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade voor ,genade". Dit wil feitelijk zeggen, genade op genade, of, de ene genade vóór, de andere na! Het antwoord op elke zwakheid, op iedere ontrouw, op elke moeite van de zijnen, evenals elke zegening die zij van Jezus ontvingen, was niets anders dan genade, waarvan Christus hier beneden de volheid heeft geopenbaard. Welk een zegen voor zondaars, zoals wij allen van nature zijn, steeds te mogen putten uit zulk een overvloed van zegeningen die voor ieder ter beschikking is. Geve God dat wij dit elke dag meer mogen doen.

B.L.