C.J.V. te S. vraagt:
a. Heeft de Heer Jezus niet voor de kinderen gebeden? (Matth. 19 : 15 in verband met vers 13).
b. In Tim. 1 : 16b stelt Paulus zichzelf ten voorbeeld voor hen die geloven zullen. Bekering en doop volgen onder ons vaak direct op elkaar, terwijl de praktische "gemeenschap" jaren later komt. Kan iemand wél rijp zijn voor de doop en niet voor "gemeenschap"?
Antwoord:
Al wordt in Matth. 19 : 15 niet woordelijk gezegd dat de Heiland toen voor de kinderen heeft gebeden, zo kan men toch moeilijk aannemen dat Hij dit niet gedaan heeft, hetzij hier of later. Een dergelijk verzoek kan de Heer niet hebben afgewezen of nagelaten. Er wordt maar zelden van de Heer Jezus gezegd, wát Hij bad, maar wel lezen we dikwijls vooral in het evangelie naar Lukas, dat Hij gebeden heeft. We kunnen er wel zeker van zijn dat Hij voor de kinderen, die zo'n grote plaats in zijn hart innamen, véél gebeden heeft. In Markus 10 wordt bij de beschrijving van dezelfde geschiedenis gezegd:
"En hij nam ze in zijn armen, legde de handen op hen, en zegende ze" (Markus 10 : 16).
Hoewel zegenen en bidden niet hetzelfde is, kunnen we toch wel verband zien tussen deze twee begrippen.
Inderdaad is het mogelijk dat iemand wél rijp is voor de doop en niet voor "gemeenschap". Als iemand zich laat dopen, moeten we dit zien als een daad van gehoorzaamheid. M.i. heeft Saulus geen kennis gehad van de betekenis van de doop. Gamaliël kon hem daarin niet onderwijzen. Als Ananias tot hem komt, zegt deze:
"En nu, waarom toeft gij? Sta op en laat u dopen en uw zouden afwassen, aanroepende zijn naam" (Hand. 22:16).
Wij zouden misschien gezegd hebben: kom eens een avondje bij me, dan zal ik je wat van de doop vertellen. Ananias doet dat niet. Saulus moet gedoopt worden. Natuurlijk is het van groot belang dat men zich inspant om zoveel mogelijk van de doop te leren verstaan, hetzij van tevoren, hetzij later. Maar men mag kennis niet als voorwaarde stellen voor de doop.
Om aan de broodbreking deel te kunnen nemen, is er meer nodig. We moeten kunnen onderscheiden (1 Kor. 10 : 15; 11 : 29). Het is gelukkig dat vele kinderen die reeds jong met hun zonden tot God zijn gegaan, de Heer Jezus als hun Heiland aannamen. Als men daarvan ten volle overtuigd is, kan men ze dopen. Maar wat het deelnemen aan de broodbreking betreft, moet men bedenken dat de persoon iets moet verstaan van de konsekwentie van deze daad. Hij moet geestelijk en verstandelijk de dingen kunnen onderscheiden.
De doop is een persoonlijke zaak, het deelnemen aan de broodbreking niet.
B. L.