Zelfs de meest vluchtige bijbellezer moet worden aangegrepen door de talrijke keren dat er in het nieuwe testament geschreven is over de wederkomst van Christus. Ongeveer 318 maal is daarvan sprake en zij wordt genoemd in 22 van de 27 boeken, brieven enz. van het nieuwe testament. In enkele van deze bijbelboeken op bijna elke bladzijde. De Heer Jezus Zelf was de eerste die zijn discipelen heeft gezegd, dat Hij zou terugkomen:
"Dat uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende. En gij, zijt gelijk mensen die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomt van de bruiloft, opdat als hij komt en klopt, zij hem terstond open doen" (Luk. 12 : 35, 36).
En in Joh. 14 : 3 gaf Hij hun opnieuw de belofte:
"En zo ik heenga, en u plaats bereid, kom ik weder, en zal u tot mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar ik ben".
De allerlaatste woorden van Christus tot de zijnen, die Hij gesproken heeft vanuit de hemel, herhalen zijn eerder gedane beloften:
"Ja ik kom haastelijk" (Openb. 22: 20).
Alle schrijvers van het nieuwe testament, van de eerste tot de laatste, hebben, geïnspireerd door de Heilige Geest, geschreven van zijn wederkomst als de zekere en spoedig in vervulling gaande hoop van de kinderen van God.
Paulus schrijft in één van zijn eerste brieven:
"De Heer zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met de bazuin Gods nederdalen van de hemel; en wij zullen... in wolken opgenomen worden de Heer tegemoet in de lucht." (1 Thess. 4 : 16, 17).
En in één van zijn laatste brieven schrijft hij over deze verwachting als van de gelukzalige hoop (Titus 2 : 13).
Terecht merkt een andere schrijver op: "Het is even zeker dat de Zoon van God van de hemel zal komen, als het feit dat Hij daarheen is gegaan, of dat de Heilige Geest nu nog op deze aarde is. Als wij het ene feit toestemmen, moeten wij al deze feiten toestemmen. Maar als we het één ontkennen, zullen we ook het ander moeten ontkennen, aangezien al deze feiten rusten op dezelfde grondslag. Zij staan of vallen samen". Het enige waarnaar de eerste christenen moesten uitzien en op moesten wachten, was de wederkomst van Christus. Zijn komst is, zoals we zullen zien, in de Schrift aangeduid als de hoop van de gemeente.
Het is zijn eigen liefde, die begeert de zijnen bij Zich te hebben in de hemel. Reeds vóór zijn lijden en sterven bad Hij de Vader: "Ik wil, dat, Waar Ik ben, ook die bij mij zijn, die Gij mij gegeven hebt" (Joh. 17 : 24).
De hoop van de gemeente is niet maar een leer betreffende de tweede komst des Heren, die wij ontvangen hebben en die nu in gedachten gehouden moet worden. Neen, met harten die hebben geleerd Hem lief te hebben, verwachten de gelovigen hun Heer en Heiland. Daarnaar zien zij uit. Aan de gelovigen van Thessalonica schreef Paulus dat zij tot God bekeerd waren, om zijn Zoon uit de hemelen te verwachten.
In Kol. 1 : 5 lezen we van de hoop, die in de hemelen voor ons is weggelegd en Petrus schrijft over een erfenis die in de hemelen bewaard wordt.
De hemel en niet de aarde zal in de toekomst de verblijfplaats zijn van de gemeente.
De hoop van Israël staat in verbinding met deze aarde, in tegenstelling met die van de gemeente.
In Hebr. 3 : 1 worden wij aangesproken als deelgenoten van de hemelse roeping. De aarde zal de plaats van zegeningen zijn voor Gods aardse volk Israël, maar de hemel is de plaats die toebehoort aan de gelovigen. Zij wachten nu op de komst van Christus, die hen tot Zich zal nemen, zoals Hij in Joh. 14 beloofd heeft. Over deze hoop vindt u geen bepaalde uiteenzetting in het oude testament, omdat daarin de gemeente van God niet te vinden is, wel de jood en de heiden. Onze hoop is er niet op gericht dat Christus zijn koninkrijk zal aanvaarden om te regeren op aarde, waarover in het oude testament uitvoerig gesproken wordt, maar op zijn komst om de zijnen tot Zich te nemen in de hemelse heerlijkheid. Hij zal de plaats, die Hij nu inneemt aan de rechterhand van zijn Vader, verlaten en in wolken komen om ons te brengen in het huis van zijn Vader. Dit alles spreekt ons in duidelijke taal van een hemelse hoop.
De Schrift leert ons dat de gemeente het lichaam van Christus is. Hij is het hoofd in de hemel. Het lichaam zal echter eerst volmaakt zijn, als het verbonden is met zijn verheerlijkt hoofd. De gemeente is ook de bruid van Christus, maar haar bruidegom is nu in het huis van zijn Vader waar Hij wacht op het ogenblik dat Hij zijn bruid daar kan ontvangen.
Hoe Hij voor de zijnen zal komen, heeft Hij ons duidelijk medegedeeld. We zijn niet overgelaten aan spekulaties of gissingen met betrekking tot de wijze waarop Hij zal terugkomen. We vinden het eenvoudig, maar volledig vermeld in de woorden van Johannes 14. Christus heeft niets geheim gehouden over dat heerlijke gebeuren, met uitzondering van de tijd wanneer Hij zal komen. "De Heer Zelf zal nederdalen van de hemel" (1 Thess. 4 : 16). De Heer Zelf, letterlijk, persoonlijk en in lichamelijke gedaante.
In Handelingen 1 lezen we de persoonlijke afscheidsbijeenkomst van de Heer en zijn discipelen. Zo zal zijn wederkomst voor de zijnen ook het karakter hebben van een persoonlijke ontmoeting. In 1 Kor. 15 : 52 deelt Paulus ons mede, dat Hij plotseling zal komen, in een punt des tijds, in een ogenblik. Hij zal uit de hemel komen, maar niet op de aarde verschijnen, want wij zullen in wolken opgenomen worden, de Heer tegemoet in de lucht.
Hij daalt neer en wij stijgen op en ontmoeten Hem in de lucht. Met de lucht wordt bedoeld het luchtruim dat zich boven onze hoofden uitstrekt.
Hij zal wel op aarde komen, maar niet bij zijn komst voor de gemeente.
Wat er gebeuren zal als Hij komt voor de zijnen, is in de Schrift tot in de kleinste bizonderheden medegedeeld. Hij zal nederdalen met een geroep, met de stem van een aartsengel en met de bazuin Gods. Er worden dus drie verschillende dingen genoemd, waarvan we de volgorde vinden in 1 Thess. 4 : 16. De eerste aanduiding dat Hij komt, zal gelegen zijn in het blazen van de bazuin. Allen die in Christus ontslapen zijn, zullen dan door het geluid van de bazuin opgewekt worden (1 Kor. 15 :52).
Nadat zij de graven zijn uitgegaan, zullen zij wellicht een ondeelbaar ogenblik op de aarde staan, als hun verderfelijk lichaam verwisseld is in een onverderfelijk lichaam. Wij die levend overblijven, zullen dan samen met hen opgenomen worden.
"Wij zullen veranderd worden'' zegt de apostel, Omdat dit sterfelijk lichaam onsterfelijkheid moet aandoen. De lichamen van de gelovigen, die leven bij de komst des Heren, zijn nog niet aan de verderfelijkheid prijs gegeven, maar zij zijn wel sterfelijk.
Hun begeerte is niet om ontkleed te worden, d.w.z. om te sterven, maar om overkleed te worden, opdat het sterfelijke door het leven verslonden worde (2 Kor. 5 : 4). Dit zal gebeuren als Christus komt. Verder is er sprake van de stem van een aartsengel. De Schrift spreekt er niet van wat deze stem is, maar wellicht mogen we er in zien het bijeenroepen van heirscharen van engelen om de Heer te vergezellen. We weten dat zij in elk geval aanwezig zullen zijn als de Heer met de zijnen naar de aarde komt (Matth. 25 : 3l).
Tenslotte willen we wijzen op "het geroep". De Heer Zelf zal nederdalen van de hemel met een geroep. Een duidelijker weergave van dit woord is: een oproep om te verzamelen. Het is een roep van zegepraal van de grote overwinnaar, die de zijnen roept om Hem in de lucht te ontmoeten. Dan zullen wij in een lichaam dat gelijkvormig is aan zijn verheerlijkt lichaam, onze Heer en Heiland zien en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn.
Er wordt wel eens gezegd dat de komst van de bruidegom om zijn bruid tot Zich te nemen een soort geestvervoering zal zijn. Dit is natuurlijk niet juist. Het zal een ogenblik van overstelpende vreugde zijn, een vreugde die geen einde zal kennen.
(Vrije vertaling van "The hope of the church", geschreven door onze Engelse broeder John Weston).