Vragenrubriek

 

Uitverkoren engelen

H.K. te E. vraagt: In 1 Tim. 5 : 21 wordt gesproken over "uitverkoren engelen". Welke engelen worden hiermede bedoeld en in welk opzicht zijn zij uitverkoren?

 

Antwoord.

De vraag valt feitelijk uiteen in twee delen, n.l.

a. Welke engelen worden in 1 Tim. 5 : 21 bedoeld?

b. In welk opzicht zijn deze engelen uitverkoren?

In de Schrift is sprake van "engelen Gods", van "heilige engelen" en alleen in 1 Tim. 5 : 21 van "uitverkoren engelen". Verder spreekt de bijbel nog van engelen, die hun oorspronkelijke staat niet bewaard hebben en die gezondigd hebben.

Van de engelen Gods worden er twee met name genoemd: Michaël en Gabriël, terwijl van de eerste gezegd wordt, dat hij een "aartsengel" is. Maar van deze engelen wordt niet gezegd, dat ze in het bijzonder uitverkoren zijn. De Schrift geeft verder geen aanwijzing, of we bij "uitverkoren engelen" moeten denken aan een bepaalde groep, afgezonderd van andere engelen. Er is dan ook reden, om aan te nemen, dat met "uitverkoren engelen" alle engelen worden bedoeld, die hun oorspronkelijke staat bewaard hebben en die niet gezondigd hebben. Of er sprake kan zijn van rangen bij de engelen is ons geheel onbekend. Uit het verband in 1 Tim. 5:21 blijkt, dat de engelen toezien op hetgeen in de Gemeente gebeurt. Dat vinden we ook in 1 Kor. 11:10.

Wat het tweede deel van de vraag betreft, moeten we voorzichtig zijn, om aan "uitverkoren" dezelfde draagwijdte of betekenis toe te kennen, als aan ons "uitverkoren" zijn. De Schrift geeft ons daarover geen opheldering.

 

De gehoorzaamheid van Christus

K.Z. te H. vraagt: Heeft het gehoorzamen van Christus, waarvan gesproken wordt in Hebr. 5:9 betrekking op het in geloof de toevlucht nemen tot Hem, of slaat dit op het in gehoorzaamheid wandelen, waardoor Hij voor dezulken een oorzaak van heil is als Hogepriester?

 

Antwoord:

In Hebr. 5 gaat het in de eerste plaats om Hem, die gehoorzaamheid heeft geleerd uit hetgeen Hij geleden heeft, en die door God begroet is als Hogepriester. Zijn gehoorzaamheid is het, die de grond is van ons heil. De eer van God, die door de ongehoorzaamheid van de mens was vertreden, is door Christus hersteld. Alleen langs deze weg van gehoorzaamheid kon Hij voor de mens een oorzaak van eeuwig heil worden. In tegenstelling met het werk van de hogepriester onder het oude verbond, die op de grote verzoendag met het bloed van stieren en bokken slechts een tijdelijke verzoening tot stand kon brengen.

Maar de gehoorzaamheid van Christus is niet voldoende voor ons persoonlijk heil. Om deel te hebben aan het eeuwig heil is nodig een gehoorzaamheid des geloofs, zoals b.v. bij de blindgeborene in Joh. 9 : 7. Bekering is een daad van gehoorzaamheid aan God, die met geloof gepaard gaat. Voor allen die zó gehoorzamen, is Christus een oorzaak van eeuwig heil geworden.

Toch is daarmede de gehoorzaamheid niet ten einde. De gelovige is voor zijn gehele leven uitverkoren tot gehoorzaamheid van (niet aan) Jezus Christus (1 Petrus 1:2). Hij moet dus dezelfde gehoorzaamheid in practijk brengen, als Christus heeft geopenbaard. In Fil. 2 lezen we de beloning die God aan Christus heeft gegeven voor Zijn gehoorzaamheid: "Uitermate verhoogd en Hem een naam gegeven, die boven alle naam is". Het een en ander zijn dus niet van elkaar te scheiden. Wanneer wij de gehoorzaamheid van Christus in ons practisch leven openbaren, zal God dit evenmin onbeloond laten, als Hij dit aan Zijn Zoon heeft gedaan.

B. L.