Zo dikwijls Jeruzalem het gewaagd heeft zich met Babel te verbinden, en in de geest van de wereldmacht zijn toekomst te vormen, werd het ook deelgenoot aan Babels ontwikkeling, en ... Babels oordelen. Zo is het ook met de christenheid.
Er is echter in Jeruzalem een Jeruzalem, in de kerk een overblijfsel, dat nooit Babel wordt.
Ook al verplaatst men deze figuren in Babels hoofdstad, voedt men ze op in de wijsheid der Chaldeën, verplicht men ze tot de dienst aan het hof van de wereldmacht, zij blijven trouw. Hun innerlijk leven is vergroeid met hun levende geloofsbetrekking tot God.
Waar het vlees de ondergang vindt, daar wordt de getrouwe door deze beproevingen bekwaam voor priesterlijke en profetische dienst.
Daniël (en zijn vrienden) waren zulke mensen.
Zij waren jong, en droegen persoonlijk zeker niet de
verantwoording en de schuld voor de morele en politieke ineenstorting van hun
volk. Toch leden zij mede onder al de smaad, die het gehele volk onderging.
Hetgeen echter voor de schuldige zonen van Jeruzalem tot gerichtsgrond werd, was
voor hen een bijzondere gelegenheid, God, in Zijn werkelijkheid, ook in Babel te
beleven tot zegen voor hun broeders en de wereldmachten.
God stond achter hen, en was voor hen niet in Jeruzalem
achter gebleven. Wie in zijn geloofsleven met God verkeert te Jeruzalem, wordt
van God niet verlaten in het vreemde land.
Wij zien hier goddelijke en wereldlijke levensbeginselen
tegenover elkaar gesteld, en vragen ons af: wie zal overwinnen?
Nebukadnezar, die wereldrijken bedwong, Jeruzalem onttroonde,
en de sterksten gevankelijk wegvoerde, of - Daniël en zijn lotgenoten, jong en
onervaren, machteloos en hulpeloos op vreemde bodem, die een koninklijk bevel
wederstonden?
Men had in Babel de namen van de vier mannen veranderd, maar
men kan niet het geweten tot zwijgen brengen. Wij weten dat Daniël en zijn
vrienden zich beschikbaar stelden in Nebukadnezar's dienst. Als het echter gaat
om de innerlijke overgave, dan antwoorden zij met een heilig NEEN.
Zo stonden ineens: macht en overtuiging, koninklijke wil en
heilige beginselen als twee geestesgesteldheden tegenover elkaar. Zal de dappere
veldheer van Karchemis, die zelfs de macht van Farao Necho en zijn leger
gebroken had, de godsdienstige buitensporigheid en dapperheid van deze
jongelingen niet kunnen breken.?
NEEN. Daniël en zijn vrienden hebben de keus tussen:
BUIGEN voor de koninklijke verordening, of - getrouw blijven
aan Gods wetten. Buigen voor Babel, of - lijden voor God.
Wat ons in hoofdstuk 1 opvalt is dat Daniël in zijn hart
voornam, en dat hij verzocht. Hij nam geen brutale houding aan. Deze
twee dingen zijn voor ons van het hoogste belang.
Ons voornemen ... en ... onze openbaring naar buiten.
Wij weten de afloop.
In hoofdstuk 2 zien we vele schone dingen bij Daniël. Hij
vraagt God barmhartigheid voor zich, zijn drie vrienden en de andere wijzen. Hij
wil geen goede munt slaan uit het feit dat God hem helpen zal, maar er allen mee
dienen.
Als God hem de verborgenheid bekend maakt, rent hij niet naar
Nebukadnezar, maar dankt eerst God, die hem heeft geholpen. Dan gaat hij naar
Arioch, die hem met haast voor de koning brengt. Als Daniël voor de koning
staat zien we, dat hij geen eer voor zichzelf zoekt. Overweldigd door het feit
dat de God Israëls de diepste geheimen der geschiedenis onthullen kan, valt de
koning voor Daniël neer om hem te aanbidden en te offeren. Ik geloof dat wij
hierin moeten zien, dat Nebukadnezar dit deed, met het doel de God van
Daniël te eren, zoals uit vers 47 blijkt.
Het derde geval waarin Daniëls trouw uitkomt vinden we in
hoofdstuk 4. Nebukadnezar heeft weer gedroomd. Hij weet nu wel de droom, maar
geen der wijzen kan de uitlegging geven. Dan wordt Daniël geroepen, zit
tegenover de koning, zwijgt een uur, en zegt dan: de droom wedervare aan de
haters en de wederpartijders van de koning. Daarna komt hij tot de verklaring,
en geeft de koning de raad, zich te bekeren. Hij doet dat niet, en na een vol
jaar voltrekt zich het vonnis over de koning, die zeven jaar krankzinnig wordt.
De trouw van Daniël zien we hier in de toegenegenheid jegens de koning.
Daniël heeft in zijn tegenspoed, zowel als in zijn
voorspoed, God erkend en alles uit Gods hand aangenomen. Nebukadnezar deed dat
niet. Hij heeft wel schoon gesproken van de God van Daniël en zijn vrienden,
maar hij heeft hetgeen God hem geschonken had gezien als wat hij zichzelf had
verworven.
Het gevolg is dat Nebukadnezar nu zelf God leert kennen als
de allerhoogste en Hem als zodanig vereert.
In hoofdstuk 5 zien we dat Daniël geroepen wordt bij Belsasar. Ook hier zien we Daniël als een trouwe dienstknecht. Hij spreekt heel anders dan tot Nebukadnezar. Belsasar is een goddeloze spotter. Ongewijde schrijvers zeggen dat het feest voor zijn duizend geweldigen elk jaar opnieuw werd gehouden. Hoewel de stad werd belegerd, heeft Belsasar zich daarvan niets aangetrokken, maar in een valse gerustheid heeft hij de valse goden der volkeren verheerlijkt, en de God van Israël gehoond. Al wat hij wist van de merkwaardige gebeurtenissen, die zich tijdens het verblijf van de Israëlieten hadden voorgedaan, heeft hem niet weerhouden in waanzinnige overmoed zijn eigen goden te verheffen boven de God des hemels.
Als Daniël geroepen wordt om de koning uit zijn grote nood te helpen, staat deze waardige grijsaard voor hem en begint te zeggen: Heb uw gaven voor uzelf en geef uw vereringen aan een ander. Een heel andere taal dan die hij gebruikte bij Nebukadnezar. Alles wat hij verder zegt ratelt als de ene donderslag na de andere door de feestzaal. Het ergste, dat Belsasar horen moet is wel: gij hebt dit alles wèl geweten, gij hebt uw hart niet vernederd, gij hebt uw hart verheven.
De geschiedenis in Daniël 6 is zeer belangrijk. Er zijn door
Darius 120 stadhouders aangesteld en 3 vorsten over hen, van wie Daniël de
voornaamste was. Hieraan ergeren zich de 120 landvoogden en 2 vorsten en zij
willen Daniël wippen. Zij bespieden hem en komen tot de conclusie dat ze niets
tegen hem zullen vinden, dan alléén, als ze hem kunnen treffen in de dienst
van zijn God.
Zij hebben Daniël met z'n 122-en bespied en vinden niets.
Wat een getuigenis! Een hoge positie is steeds een gevaarlijke plaats. Er zijn
veel vijanden die op ons loeren. Vijanden hebben scherpe ogen. Deze mannen gaan
buiten Daniël om tot de koning, met het bekende verzoek, en de koning loopt er
in. Als Daniël op de hoogte gekomen is van het snode plan van deze mannen,
verandert hij niets aan zijn gewoonte, om drie maal per dag te knielen en te
bidden voor zijn open venster. Hij had zich kunnen wijs maken, net zo goed zijn
venster te kunnen sluiten en op een andere plaats te bidden, of zó te bidden,
dat niemand het aan hem kon zien. Hij verandert echter niets.
Daniël kan geen 30 dagen leven zonder gebed. Zijn
gemeenschaps-leven met God is veel te rijk, dat hij niets te vragen of te zeggen
zou hebben.
Voor de godsdienst der wereld was zulk een verandering niet
moeilijk. Zij draagt niet de mensheid, is niet de verborgen bron van de kracht
en de handelingen der mensheid, maar wordt veeleer door de mensen verzorgd en
gedragen. Religies laten zich in hun uiterlijke dienst dan ook omschakelen van
God op mensen. Dientengevolge houdt men ook meer rekening met mensen, dan met
God. Dat een omschakeling bij Daniël in zijn verkeer met God onmogelijk was,
wisten ook zijn vijanden. Het was hun niet te doen om enig godsdienstig vertoon,
maar zij wilden deze trouwe Godsman in een conflict brengen, dat voor hem
onvoorwaardelijk moest eindigen in de leeuwenkuil.
De tachtigjarige leeftijd van Daniël brengt in zijn houding
geen verandering. Was zijn omgang met God slechts religie geweest, dan zou met
het klimmen der jaren en met het achteruit gaan van zijn lichaamskracht ook deze
verzwakt zijn. De omgang met God is echter een leven, dat met het klimmen der
jaren niet veroudert, en niet verzwakt wordt. Het is niet afhankelijk van de
physieke gezondheid of zwakte van het menselijk lichaam. Het is de uitdrukking
van dat onvergankelijke leven, dat uit de eeuwigheid in de vergankelijke en
sterfelijke mens is doorgebroken. Dit leven veroudert niet, hoewel de leden zwak
worden, het sterft niet, hoewel het lichaam ten dode is opgeschreven, het kent
geen vrees, ook al bereidt de wereld het een leeuwenkuil.
Door dit leven wist Daniël zich gedragen. Het antwoord dat
hij geeft lezen we in vers 11. Het kon slechts zijn enig antwoord zijn. Dit
behoort wel tot het schoonste wat ons uit het lange en beproefde leven van de
profeet is medegedeeld. Het laat ons de bron zien, waaruit dit leven werd
gevoed.
Zijn leven vloeide voort uit zijn omgang met God. Zijn geloof
werd gevoed uit de gemeenschap met God. Zulk een geloof veroudert niet. Wie in
God zijn kracht heeft gevonden, gaat van kracht tot kracht. Voor God gaan Zijn
heiligen niet verloren! Ook dan niet, als zij in een leeuwenkuil worden
geworpen, op de brandstapel verbranden, aan het kruis of in foltering sterven.
De koning heeft de ganse nacht niet geslapen. Hij is gebonden in ketenen van zijn eigen wet, zoals de mens menigmaal gebonden is in de verwikkeling van wat hijzelf gemaakt heeft, en de wereld in het noodlot, dat zij zichzelf heeft opgebouwd. Er is geen grotere onrust en geen diepere kwelling, dan die van een lijdend geweten.
Welk een blijdschap voor de koning als hij ervaart dat de leeuwen Daniël geen kwaad hebben gedaan. Vers 24 is merkwaardig. Geen schade dewijl hij in zijn God geloofd had. Deze rechtvaardiging werd de koning tot een evangelie, de beschuldigers echter tot gericht. Door deze wondere gebeurtenis was het Darius zekerheid geworden, dat de God van Daniël alleen de levende God is.
De werkelijkheid Gods stond hem nu zo levendig voor ogen, als door het leven van Daniël nooit bereikt zou zijn.
B. L.