(Genesis 49)
(Slot)
Hoe belangrijk de profetie van Jakob ook moge zijn, tot in bijzonderheden kunnen we ze hier niet behandelen, omdat we dan buiten het bestek zouden gaan, dat we ons gesteld hebben. Anderen hebben dit vóór ons en beter gedaan. Enkele woorden mogen hier voldoende zijn.
Drie namen karakteriseren de geschiedenis van het volk Israël in het verleden, wanneer we het als een verantwoordelijk volk beschouwen. Deze zijn: Ruben, Simeon en Levi. De verdorvenheid en het geweld staan dan voor ons.
Drie namen tekenen ons de tegenwoordige en toekomstige geschiedenis, Israël als een afvallig volk sedert de vestiging van het Koningschap in Juda: Zebulon, Issaschar en Dan. Die stellen ons voor de bekwaamheid op handelsgebied, de onderwerping onder de heerschappij der volkeren, en tenslotte de vijandschap tegen de Messias en het overblijfsel onder de regering van de Antichrist (Dan).
Drie namen zijn een profetische voorzegging der geschiedenis van het herstelde Israël, van het overblijfsel, dat uitroept: "Op Uw zaligheid wacht ik, Here." Deze namen zijn Gad, Aser en Naftali, of wel: de uiteindelijke zegepraal, de koninklijke voorspoed en een volkomen vreugdevolle vrijheid.
Drie namen tenslotte stellen alle zegeningen van het volk voor, van een gewillig volk, ten dage van de macht van de Messias in Zijn heilige pracht, van het volk, welks jeugd als nieuw uit de schoot des dageraads tot Christus komen zal. Psalm 110 : 3. Deze namen zijn: Juda, Jozef en Benjamin.
De uit Juda voortgekomen Silo zal de verspreide stammen onder Zijn schepter verzamelen. Zijn zegenrijke intocht in Jeruzalem, "arm en rijdende op een ezel en op een veulen, een jong der ezelinnen" (Zacharia 9 : 9), als Koning des vredes en der gerechtigheid, staat in verbinding met de wijnstok Israël en met de edele wijnrank van het overblijfsel. (vers 11.) Het gelaat van de leeuw uit Juda zal hun alleen maar de vreugde en het genot der nieuwe zegeningen brengen. (vers 12.)
Jozef, de redder zijns volks, de ware spruit of scheut van Jehovah, zal zijn takken over de muren van Israël doen lopen, en de zegen tot de volkeren brengen.
Doch de redder had van de zijde der mensen de gruwelijkste dingen moeten verduren om de Herder Israëls te worden en de hoeksteen, die het gehele gebouw draagt. Maar met wèlke zegeningen is hij tenslotte ook door Jakob gezegend: "De Almachtige zal u zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder. De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen, die zullen zijn op het hoofd Jozefs, en op de hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen" (verzen 25 en 26.)
Benjamin tenslotte zal zijn heerschappij oprichten door een wraak, die over het boze zegepraalt.
Om deze drie namen concentreren zich de laatste gedachten van Jakob. Terwijl hij het verderf van de mens in het vlees, een niet te herstellen verleden, tegenwoordig en toekomstig verderf, uitspreekt, rust zijn hart in Christus, het Hoofd ener nieuwe schepping, en hij begroet vooraf reeds die heerlijke tijd, waarin alle dingen nieuw zullen zijn. Zijn ogen, reeds verduisterd door de schaduwen des doods, openen zich voor die andere wereld, die in het lijden van Jozef, van de geliefde, zijn oorsprong had, en zich uitstrekt "tot aan de eeuwige heuvelen". Christus is het voorwerp, met Wie zijn getuigenis sluit.
Gelukkige Jakob! Hij maakt van zijn laatste kracht gebruik om zijn Heer te prijzen, en hij gaat heen, terwijl hij zijn omgeving zegent.
![]() |