Genesis 46 : 28-30
De langdurige tucht had vrucht voortgebracht.
Door haar gevormd trekt Jakob, 130 jaar oud, naar Egypte om daar nog 17 jaar als een getuige van zijn God te leven.
Egypte is het beeld van de wereld, zoals Kanaän het beeld is van de hemelse oorden.
Feitelijk zijn we nog altijd niet in Kanaän, we zijn daar in Christus.
Hoewel wij in de hemel vertoeven, wat ons standpunt en zielsgenot aangaat, worden we in deze wereld gezonden om er getuigenis af te leggen. Elke dienaar Gods is evenals Jakob geroepen van Kanaän naar Egypte af te trekken.
De Heer Jezus-Zelf heeft het gedaan, blijkens Zijn Woord: "Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, zo heb ook Ik hen in de wereld gezonden." (Johannes 17 : 18.)
Door het vergeten van deze waarheid is men gekomen tot het monnikenwezen, een der wonden van de Kerk.
In deze wereld zich te bevinden is op zichzelf geen zonde.
De Heer heeft gezegd: "Dezen zijn in de wereld; Ik vraag niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt." (Johannes 17 : 11-15.)
Hierin bestaat de zonde, dat wij het feit miskennen, dat wij in zedelijk opzicht totaal van de wereld afgezonderd zijn. "Zij zijn niet van de wereld, gelijk Ik van de wereld niet ben." (Johannes 17 : 14.)
Onze plaats weder innemen in de wereld, waartoe wij niet meer behoren, betekent al onze voorrechten verloochenen.
Kan het wel naar de wil van God zijn, dat Jakob naar Egypte trekt? Alles hangt er van af, wie ons er heen leidt, en door welke beweeggronden we er heen gedreven worden.
De hongersnood dreef Abraham er heen, toen deze nog weinig bevestigd was in de wandel des geloofs. Hij heeft er een ernstige leerschool gevonden, waarvan hij door de genade van God veel nut heeft gehad.
De hongersnood dreef ook Isaäk, maar God kwam tussenbeide: DE HERE verscheen hem en zeide: "Trek niet af naar Egypte." (Genesis 26 : 2.)
Uiteindelijk zou ook Jakob er door de hongersnood heen gedreven zijn, als hij niet reeds onderwezen was in de school van God. Beter onderwezen dan Abraham, meer afhankelijk dan Isaäk, trok Jakob niet naar Egypte, toen de omstandigheden hem er toe noopten.
Ongetwijfeld had hij de vrijheid de materiële hulpmiddelen der wereld te gebruiken. Hij betaalde haar zijn levensonderhoud zonder haar iets schuldig te zijn, maar zijn afzondering bleef, en werd niet aangetast.
Slechts het bericht, dat Jozef in Egypte zich bevond, kon hem doen besluiten er heen te trekken.
Zoals we zagen, ging hij er slechts op Gods bevel heen, om er bij Jozef te zijn.
Zou hij, door God gemachtigd en met zulk een beweeggrond, zich niet in de weg van zijn God bevinden?
Jozef is het voorwerp van zijn hart en Jozef bevindt zich in Egypte, dan kan ook Jakob daar zijn.
"Onze Jozef" is voor ons natuurlijk niet meer daar: "Ik ben niet meer in de wereld."
Maar Hij heeft er gewandeld en nu zendt Hij òns er in, opdat wij op Zijn voetstappen hem zouden volgen. Hij keurt ons zijn in de wereld goed, omdat wij tijdens Zijn afwezigheid Zijn getuigen zijn en in Zijn voetstappen wandelend, Hem alleen als ons Voorbeeld voor ons hebben.
Als wij dus door de wereld gaan, dan doen wij het als Jakob, met het doel bij Christus te zijn.
Gedurende de 17 jaren, die Jakob in Egypte doorbrengt, blijft zijn leven met dat van Jozef verbonden.
We vinden niet één voorval in zijn leven, waarbij Jozef niet tegenwoordig was. Bij hem, die hij dood gewaand had en die hij om zo te zeggen terugontvangen had in de opstanding en macht, eindigt Jakob de jaren van zijn pelgrimschap.
Jakob zond Juda voor zich heen tot Jozef.
Maar deze, in plaats van een bode te zenden, komt zijn vader zèlf tegemoet en "als hij zich aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan zijn hals," zoete tranen van het blijde wederzien!
En dan zegt de vader tot Jozef: "Dat ik nu sterve, nadat ik uw aangezicht gezien heb, dat gij nog leeft."
Voor Jakob had het leven in deze wereld geen waarde meer.
"Dat ik nu sterve!"
Maar hij sterft niet.
Zijn leven zou niet volkomen zijn geweest, als hij het niet gekroond had door zijn getuigenis.
![]() |