(Markus 10:46 - 11:11)
De dag, door de Profeet Zacharia aangekondigd, was niet verre meer. De dochter Jeruzalems zou haar Koning huldigen! Althans in beginsel zou de voorzegging in vervulling gaan: "Verheug u zeer, gij dochter Sions! Juich, gij dochter Jeruzalems: zie, uw Koning zal u komen. Rechtvaardig is Hij, een Heiland, arm en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen."
"Hij zal de heidenen vrede spreken. Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde." (Zacharia 9 : 9 en 10.)
De algehele vervulling zou eerst komen na het volbrachte verzoeningswerk op het kruis en na de opstanding van de Zoon des mensen, de beloofde Messias Israëls.
Als de Onschuldige straks, als ware Hij de grootste misdadiger, voor Kajafas en het Sanhedrin zal terecht staan, dan zal dat ernstige woord gehoord worden, dat Hij in volkomen rust heeft uitgesproken: "Van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand der kracht Gods en zien komen op de wolken des hemels." Eerst dan, wanneer Jezus in grote kracht en met heerlijkheid van de hemel zal nederdalen, zal de Profetie aangaande de Koning en Zaligmaker ten volle worden vervuld.
De discipelen van Jezus huldigden hun Meester. Welk een voorrecht!
De mensen op de weg riepen geestdriftig: "Gezegend het Koninkrijk van onze vader David, dat komt! Hosanna in de hoge." De kinderen jubelden tot grote ergernis van overpriesters en schriftgeleerden in de tempel: "Hosanna de Zone Davids."
Voor Jezus-Zelf was dat gejubel der kinderen een aanleiding om hen, die er zich aan stootten, toe te voegen: "Ja, hebt gij nooit gelezen: Uit de mond van kinderkens en zuigelingen hebt Gij U lof bereid?" (Mattheüs 21 : 16; Psalm 8 : 3.)
Via Jericho was Jezus nu op weg naar Jeruzalem.
Jeruzalem… Wat zal er in Zijn hart zijn omgegaan! Wat was er aan die naam voor Hem veel verbonden!
Had Hij niet duidelijk, en bij herhaling zelfs, tot Zijn discipelen er over gesproken, dat Hij dáár veel lijden zou van de Oudsten en Overpriesters, ja, dat Hij daar zelfs gedóód zou worden. Ook had Hij er aan toegevoegd, dat Hij, ten derde dage zou worden opgewekt! (Mattheüs 16 : 21; 17 : 22, 23; 20 : 18, 19.)
Jeruzalem was "de stad des groten Konings" (Psalm 48 : 3.) Sion was bezongen als "de volkomenheid der schoonheid." (Psalm 50 : 2; Klaagliederen 2 : 15.)
Maar eerst moest het "de bloedstad" worden. (Ezechiël 22 : 2.) De grote Zoon van David, door weinigen gehuldigd, zou door de velen worden verworpen.
Aan het kruis, "buiten de poort", zou Hij sterven!
God lof! tot redding van allen, die in Hem geloofden en geloven zullen, en bovendien, opdat élke Profetie ten volle zou kunnen worden vervuld.
Het was de wens van Jezus, velen met Zich te verenigen in de vreugde des hemels.
Wie zijn het, die aan die eeuwige vreugde deel zullen hebben?
Het woord uit Lukas 14 : 15-24 leidt ons in de gedachten des Heren in.
Velen worden uitgenodigd!
Maar ze worden helaas weerhouden door de dingen van dit leven. Ze verontschuldigen zich eenparig: de akker, de ossen, de vrouw, houden hen terug.
Anderen worden bijeengezocht op de straten en in de stegen der stad: armen, verminkten, blinden, kreupelen!
Nog is er plaats, en op de wegen en langs de heggen worden ze gedwongen om tot de bruiloft te komen: "want het huis moet vol worden!"
Het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, en het zwakke, en het onedele, en het verachte en - hetgeen niets is. (1 Korinthe 1 : 27-30.)
Aan de vreugde, die slechts door een deel van Jeruzalem wordt genoten, gaat een prachtig toneel vooraf.
Als de vooraanstaanden in Israël van verre blijven staan, en Jezus op de dag der inhuldiging Zich in de stilte van Bethanië terugtrekt, dan zijn er tevoren toch een paar arme, blinde bedelaars, die in geloof zich tot Hem wenden, en Hem willen volgen! Wat krijgt het korte verhaal, dat ons door Markus aan het slot van het tiende hoofdstuk van zijn Evangelie medegedeeld wordt, een wondere diepte! Welk een God is de God aller genade, en wèlk een Heiland is Jezus, Gods geliefde Zoon!
Een grote schare is met Jezus op weg naar Jeruzalem.
Twee mensen, zo deelt Mattheüs ons mee, zitten daar aan de weg, bedelende. Maar op één van deze twee valt het volle licht in het Evangelie van de trouwe dienaar Gods, en in dat van Lukas. Beiden zijn blind, maar ze horen het gedruis van de naderbij komende volksmenigte. God heeft die beiden het gehoor gelaten, en dat zou hun tot rijke zegen worden.
Bar-timeüs heeft de naam van Jezus en de woorden "Jezus, de Nazarener" vernomen. Zó wordt de zoon van Jozef en Maria uit het kleine stedeke in Galilea aangeduid. Van Nazareth en niet van Jeruzalem! Kan uit Nazareth iets goeds zijn?
Zullen de beide blinden, deze van de menigte afhankelijke mensen, zich aansluiten bij de algemene opinie?
Verre van daar!
Hoor, hoe Bar-timeüs het uitroept: "Jezus, Zoon Davids, ontferm u mijner!"
Bestraffend hoort hij zich toevoegen, dat hij zwijgen zou.
"Zoon van David?" Jezus zou de begeerde, de beloofde Koning zijn uit het luisterrijke huis van David? Wat een dwaasheid!!
Maar die arme, blinde, bedelende man heeft door Jezus zó te eren, zichzelf geëerd! En aan hem zou worden bewaarheid het woord van de Zoon van God, opgetekend in Johannes 12 : 16: "De Vader zal hem eren."
Voor de tweede maal roept hij: "Zoon Davids! ontferm U mijner." Jezus staat stil.
De grote schare zal getuige zijn, dat de versmade Zoon van David Zich wil bezighouden met deze arme.
Hij wordt door Jezus geroepen.
Die hem nu tot Jezus leidden - er wordt niet gezegd, wie dat waren - zullen evenals al de anderen er getuigen van worden, dat Jezus een wonder aan deze ongelukkige doet.
En terwijl ze tot Jezus gaan, voegen ze hem toe: "Heb goede moed, sta op, Hij roept n."
Zou hij geen goede moed kunnen hebben? Kan men wel ooit anders dan grote dingen verwachten, als men tot Jezus geleid wordt? Allen, die tot Hem kwamen, hebben het ervaren, dat Hij veel, veel meer geeft, dan men ooit had gedacht, dat Hij veel, veel meer is, dan men ooit denken kon.
Bar-timeüs werpt, wat hem hindert, snel af. Een belangrijke les, ook voor ieder die dit verhaal leest of er over hoort.
En nu staat de blinde dan voor JEZUS!
Ontroerende gedachte!
Wat zou er gebeuren?
Bar-timeüs, zeg maar gerust, wat gij wenst, want Jezus zegt tot u: "Wat wilt gij, dat Ik u doe?"
Diepe eerbied vervult zijn hart. als het antwoord luidt: "Rabbouni, dat ik ziende mag worden."
Het antwoord, dat op deze vraag volgt, is overeenkomstig zijn verlangen. Heeft wel ooit iemand kunnen zeggen: "Jezus stelde mij teleur," als hij in geloof tot Jezus kwam?
Dat geloof ziet Jezus. En dan spreekt Hij het machtwoord: "Ga heen, uw geloof heeft u gezond gemaakt" (of: gered).
Toen de Heiland dit woord sprak, was Hij "met ontferming bewogen", en raakte de ogen aan. (Matth. 20 : 34.)
Tussen dit machtwoord en de volkomen uitwerking er van ligt geen tijd. "Terstond" werd hij ziende!
En wat niet anders van hem verwacht kan worden, dat gebeurt nu, "hij volgde Hem op de weg": de normale uitwerking voor ieder, die in aanraking is gekomen met Jezus.
Die Hem leert kennen, volgt Hem, de smaad der wereld niet achtende; volgt Hem, het kruis verdragende; volgt Hem, óók naar de heerlijkheid van het Vaderhuis!
Want dit is wel een tot de hoogste dank stemmende waarheid, dat de vereniging met Jezus niet slechts voor een zekere tijd tot stand komt, maar van eeuwige duur is.
"Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?"
"Ik ben verzekerd," schrijft de Apostel Paulus, "dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch machten, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods welke is in Christus Jezus, onze Heer." (Rom. 8 : 35, 38, 39.)
Toen Jezus aan het eind Zijner dagen op deze aarde gekomen was, sprak Hij tot Petrus: "Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen, maar gij zult Mij later volgen." (Johannes 13 : 36.) En tot allen tezamen Zijn vertroostend woord richtende, liet Hij er op volgen: "Uw hart worde niet ontroerd. Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; ware het anders, Ik zou het u gezegd hebben, want Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zó Ik heenga, en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben." (Johannes 14 : 1-3.)
Diezelfde discipelen hebben het voorrecht gehad, het gebed van hun Meester tot de Vader te beluisteren. Met innige dank zullen ze ook de woorden hebben gehoord: "Vader! Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld." (Johannes 17 : 24.)
Met deze hoop en met volle verzekerdheid in het hart mogen we er ons in verblijden, dat we eenmaal met onze gezegende Heer verenigd zullen zijn in het Vaderhuis!
J. T.