Mijn oude "ik"

 

Het Woord van God zegt ons, dat de mens die Jezus heeft aangenomen als zijn Heiland, wedergeboren is. Een lichamelijk nieuwe geboorte? Neen, hetzelfde lichaam hebben wij nog; de wedergeboorte is een geestelijke, die Jezus heeft vergeleken met de wind, die waait, waarheen hij wil en gij weet niet, vanwaar hij komt, of waar bij henengaat, alhoewel gij zijn geluid hoort. Er is iets onbegrijpelijks en wonderlijks met ons gebeurd, nadat wij leerden inzien, dat ons eigen oude "ik" niet bestaan kon voor God, dat wij verloren waren en een ander nodig hadden om gered te kunnen worden, niet verloren te blijven.

Die Ander, Jezus Christus, werd aan het kruis door God verlaten! En toch was Hij Gods Zoon. Waarom?

Omdat Hij, uit liefde tot de mensen, wilde ingaan in hun verlorenheid, en op Zijn sterke schouders de ganse last wilde nemen van al hun kwaad, en de straf wilde dragen, die zij verdiend hadden. God, de Schepper, tegenover Wie zij al dat kwaad hadden bedreven en Die zij daardoor hadden onteerd, nam het offer aan, dat Jezus Christus bracht. Hoe groot is toch de verborgenheid der godzaligheid!

En God ziet het nu zo, alsof wij in Christus mede gekruisigd zijn, alsof ons oude "ik" mèt Christus gekruisigd werd.

Christus stond op uit de doden en God ziet het zo, alsof ik met Christus ben opgestaan.

Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij en hetgeen ik nu leef in het vlees, dat leef ik door het geloof in de Zoon van God. (Gal. 2 vers 20).

Hoe beleven wij nu dit alles in de praktijk? Werden wij inderdaad gekruisigd? Is werkelijk ons oude "ik" gestorven? zichtbaar gestorven? Wedergeboorte spreekt van een nieuwe geboorte, een nieuw "ik", maar is de oude nu verdwenen?

In mijn gedachten zie ik velen neen schudden; en ik doe daar ook aan mee. Hoe duidelijk manifesteert ons oude "ik" zich dikwijls in ons dagelijks leven! Wat hebben wij veel last daarvan! En wat een strijd menigmaal! Strijd, behorend tot de "strijd des geloofs". Gods Woord spreekt daarvan op veel plaatsen en wijst ook de weg om in die strijd overwinnaars te zijn. Maar om te overwinnen, moeten wij ons de verhouding tussen ons oude "ik" en ons nieuwe "ik" goed realiseren. Mij heeft daarin een verhaal, dat ik onlangs las, veel nog meer duidelijk gemaakt en daarom wil ik het hier afschrijven. De aanleiding tot het weergeven van dit verhaal was een meisje, dat altijd weer zeer veel last ondervond van haar oude ik, omdat zij die verhouding niet "door" had. Het luidt als volgt:

"In Westfalen, in het land der rode aarde, is nog een merkwaardig gebruik uit overoude tijden. Daartoe behoort o.a. dat, wanneer een boer zijn boerderij koopt, en de vroegere bezitter daar nog een oude bloedverwant, hetzij man of vrouw, achterlaat, de koper van de boerderij deze overneemt en tot aan zijn dood moet onderhouden. Zulke oude mensen worden kortweg "kreupeltjes" genoemd, en op bijna elke boerderij is zulk een kreupeltje te vinden.

Eens had een flinke jonge boer een kleine boerderij gekocht, en blijmoedig ving hij zijn werk aan. Alles ging naar wens, maar - dat kreupeltje! Deze had hij moeten overnemen, maar de oude man maakte hem het leven bitter. Hij bemoeide zich voortdurend met alles, maakte aanmerkingen op het werk, droeg de knecht en de meid allerlei werk op, zette zijn eigen wensen door; in 't kort, hij bestuurde het bedrijf.

De jonge boer was dit onverdragelijk, hij kon het ten laatste niet meer uithouden, liet aanspannen en reed naar de

stad naar de notaris. Hij deelde deze zijn bezwaren mede en vroeg: "Heeft het kreupeltje dan werkelijk recht om

zo te handelen?"

De notaris lachte, en sloeg het wetboek open: "Hij heeft in het geheel geen recht," zei hij. "Hij moet tevreden zijn, wanneer hij een zolderkamertje heeft en zijn dagelijkse hoeveelheid reuzel, brood en aardappelen; hij heeft overigens niets te zeggen."

Met van blijdschap stralende ogen legde de boer een goudstuk op de tafel, sprong in zijn wagen en legde de zweep over de paarden, zodat zij hem in vlugge draf naar huis brachten.

Aan de ingang van de hof stond kreupeltje.

Toen de boer hem voorbij reed, en kreupeltje zag, hoe de paarden dampten, begon hij te razen en te schelden en vroeg, waarom de boer de paarden zo afbeulde.

Deze stond op, dreigde met de zweep en zeide: "Kreupeltje, gij hebt niets te zeggen! Ik kom juist van de notaris, ga maar stilletjes op je kamertje en kom niet weer onder mijn ogen, anders loopt het slecht af."

Nu was het uit met het rijk van kreupeltje, hij zag dit duidelijk en bleef daarom in zijn kamertje. Maar wat hij doen kon om het de boer lastig te maken, dat deed hij. Wanneer hij na het eten even een slaapje wilde doen, trok kreupeltje zijn zware klompen aan en liep dan boven het hoofd van de boer heen en weer. Had deze de muren gewit, dan gooide hij uit het venster een emmer vuil water langs de muur naar beneden, en dergelijke dingen meer, zodra zich maar enige gelegenheid bood.

Dat hinderde de boer geweldig. "Maar", dacht hij: "kreupeltje heeft hier niets meer te zeggen."

Tot zover de geschiedenis. Is er verder nog commentaar nodig? Wij allen hebben ook ons "kreupeltje" en als wij hem nog niet naar zijn kamertje hebben verbannen, laten we het dan gauw doen; te vertellen heeft hij inderdaad niets meer.

H. C. D.