Jakob of de tucht

 

Dienstbaarheid en tuchtiging
(Genesis 29-31)

 

Toen Jakob in Haran kwam, trof hij door de Voorzienigheid van God Rachel bij de bron, zoals Eliëzer eens Rebekka ontmoet had. Eliëzer echter was in gemeenschap met God, en de ontmoeting werd hem geschonken als antwoord op zijn gebed, terwijl bij Jakob niets daarop wijst.

God, Die bij Bethel tot hem gezegd had: "Ik ben met u," leidde, getrouw aan Zijn belofte, de omstandigheden ten gunste van Zijn knecht Jakob, maar dat was dan ook alles. Jakob had God met zich, zonder dat hijzelf gemeenschap met Hem had. Op dit gewichtige punt komen we later nog weleens terug. Het zij hier genoeg te zeggen, dat de gemeenschap, die toestand van het hart, dat geniet van dezelfde dingen als God, zich in een wandel openbaart, die zich in overeenstemming met God bevindt en op éénzelfde doel gericht is. Zo was het bij Abraham: hij wandelde met God, omdat hij aan Zijn geheime gedachten deel had. De gevolgen dezer gemeenschap openbaren zich bij hem bij elke gelegenheid, waarin hij in getrouwheid wandelt; hij leefde als vreemdeling in deze wereld, hij deed voorbiddingen voor de schuldige steden der vlakte; overal bouwde hij een altaar, bracht Gode zijn offerande en bad Hem aan.

Dit was bij Jakob niet het geval. In het land zijner ballingschap bracht hij slechts eenmaal een offer en ook dat eerst op het ogenblik toen hij het land verliet. Genesis 31 : 54. Zo was het ook met zijn gebed. Hij bad hoogstens als een dringend gevaar hem bedreigde. Genesis 32 : 9-12. Slechts heel zwak komt in dat gebed zijn afhankelijkheid uit, want tegelijkertijd gebruikte hij menselijke middelen om Esau mild te stemmen, alsof God dat niet alleen had gekund.

Waar kwam deze afwezigheid van gemeenschap uit voort? Uit het feit, dat de gemeenschap niet hand aan hand kan gaan met de tuchtiging. De vader, die de roede hanteert om zijn kind te straffen, overlaadt het geenszins met kussen, en het kind verblijdt zich niet in de liefde zijns vaders, zolang het onder zijn tuchtiging verkeert.

Bij Jakob was geloof aanwezig, dat mogen we in geen geval uit het oog verliezen, maar het is wel aan twijfel onderhevig, of hij in grote mate het bewustzijn had van de tucht Gods.

In het voor ons liggende hoofdstuk zien we, dat de tucht, die Jakob tot een arme, ver van zijn vaderland omzwervende balling maakte, nog op andere wijze toegepast wordt. Hij had zijn vader bedrogen, en zie, onder Labans dak ontmoette hij dat bedrog zélf. Achter de vleiende woorden van Laban: "Voorwaar, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees," verborgen zich baatzuchtige oogmerken. Hij bedroog Jakob toen hij hem Lea tot vrouw gaf. Hij bedroog hem opnieuw, nadat hij ten opzichte van de kudden een afspraak gemaakt had. Jakob had gezegd: "Ik zal heden door uw ganse kudde gaan, daarvan afzonderende al het gespikkelde en geplekte vee en al het bruine onder de lammeren, en het geplekte en gespikkelde onder de geiten; en zulks zal mijn loon zijn." Laban antwoordde: "Zie, och ja, het zij naar uw woord," maar daarop haastte hij zich tussen zijn kudden te gaan, om het loon van Jakob daaruit te verwijderen, en het te geven in de hand zijner zonen. Genesis 30 : 35. Tienmaal veranderde deze onmenselijke en bedrieglijke man het loon van Jakob, in de tijd dat deze hem diende.

Wat deed nu Jakob tegenover al deze listen? Des daags werd hij van de hitte verteerd en des nachts door de koude en tegelijk was hij gedwongen zijn hebzuchtige heer weer te geven, wat hij niet door eigen schuld verloren had. Had hij door die tucht zijn les geleerd? Helaas niet! Hij bedriegt de man, door wie hij bedrogen was. De geschiedenis met de schapen, Genesis 30 : 37-43, toont het ons duidelijk. Zijn vlucht in stilte, waarvan God ons zegt: "Jakob ontstal zich van het hart van Laban, de Syriër," bewijst het.

Waarom beging Jakob deze bedriegerijen? Omdat het hem ontbrak aan vertrouwen op God en hij zijn vertrouwen op handigheden en slinkse streken nog niet verloren had. Was het nodig, roeden van wit populierenhout te schillen, nadat God hem in de droom de gevlekte en gesprenkelde bokken getoond had en tot hem had gezegd: "Hef toch uw ogen op en zie, alle bokken, die de kudde beklimmen, zijn gesprenkelde, gespikkelde en hagelvlekkige, want Ik heb gezien alles wat Laban doet?" Genesis 31 : 12. Was het nodig, in het geheim te vluchten, daar God toch tot hem had gezegd: "Ik ben de God van Bethel, alwaar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd hebt: nu, maak u op, vertrek uit dit land, en keer weder in het land uwer maagschap" en "Keer weder tot het land uwer vaderen - en Ik zal met u zijn." Genesis 31 : 13 en 3. Ach, indien hij een weinig vertrouwen in het woord van zijn God gehad had, dan zou hij met opgeheven hoofd zijn weggetrokken, en geen haar zou hem gekrenkt zijn!

 

Ondanks zo vele fouten en dwalingen heeft God Jakob een grote familie gegeven. Maar ook hierin moest hij opnieuw de treurige ervaring opdoen van wat menselijke middelen waard zijn. Door Laban bedrogen, moest hij zich onderwerpen aan de overeenkomsten zijner vrouwen en dienstmaagden. Genesis 30 : 14-17. Zo werd Jakob getuchtigd zonder evenwel tot op dat ogenblik gebroken te zijn. Door de genade Gods zou hij daartoe komen. Trots dit alles vertoont Jakobs geloof in Haran enige opmerkelijke trekken. Nadat hem Jozef geschonken is, de Zoon zijns ouderdoms - hij was toen 90 jaar oud - die de ware zoon der belofte is, Genesis 49 : 26, een treffend voorbeeld van Christus, had Jakob nog maar één gedachte: het oord zijner verbanning en dienstbaarheid te verlaten, om in zijn land en zijn maagschap weder te keren. Genesis 30 : 25-27. Zijn land was niet dat van Labans godsdienst, maar het land van Abraham en Isaäk, de aanbidders van de ware God zonder de vermenging met de terafim. Zo is het heden nog. De persoonlijke kennis van Christus is de sterkste beweegreden voor ons om de religieuze vermenging te verlaten, waardoor de Christenheid gekenmerkt wordt, en ons, de zonen des geloofs terug te brengen tot onze geestelijke familie.

Bij zijn vertrek wijst Jakob de goden van Laban af. Laban eist zijn huisgoden op: "Waarom hebt gij mijn goden gestolen?" Jakob antwoordde daarop: "Bij dewelke gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven." (Genesis 31 : 32.) Rachel had ze meegenomen, toen zij met Jakob mee weggetrokken was. Dit geschiedt vaak bij dezulken, die het geloof van anderen volgen en niet in de kracht van eigen, persoonlijk geloof wandelen.

Jakob openbaart in de beproevingen tevens het geduld, dat in overeenstemming met God is, hetgeen blijkt uit het onderhoud, dat hij met Laban heeft. Genesis 31 : 36-42.

Zoals ieder kind Gods, welke ook zijn aanleg en karakter zijn mogen, openbaart Jakob zich als de meerdere van de wereld, omdat hij een bewustzijn had van de hem verleende waardigheid. Krachtens deze waardigheid brengt hij in de plaats van zijn schoonvader op het gebergte het offer. [1]

 

Al deze trekken tonen ons een gelukkige, zij het ook onvolkomen tegenstelling met die van de Armeeër. Laban zocht zich bij Jakobs vlucht in een gunstig licht te stellen; het ging hem slechts om het bewaren van de uiterlijke schijn, daar zijn geweten niet sprak. Hij bekommerde er zich weinig over, hoe de dingen werkelijk waren, want hij stond niet in verbinding met God. Hoor, hoe hij sprak: "Wat hebt gij gedaan, dat gij u van mijn hart ontstolen hebt, en mijn dochteren ontvoerd hebt als gevangenen met den zwaarde? Waarom zijt gij heimelijk gevloden, en hebt u mij ontstolen en hebt het mij niet aangezegd, dat ik u geleid had met vreugde en met gezangen, met trommel en met harp?" Met vreugde! Hoe onwaar!

Het was intussen gemakkelijk gezegd. In de dagen zijner tucht had Jakob gezangen en trommel en harp in het huis van zijn schoonvader nooit gekend! En dan die andere woorden van Laban, als hij voortgaat te zeggen: "Ook hebt gij mij niet toegelaten mijn zonen en mijn dochteren te kussen." Hier geeft Laban zich nog de schijn van een goede huisvader te zijn. Maar zijn dochters dachten en spraken anders over hem. "Is er nog voor ons een deel of erfenis in ons vaders huis? Zijn wij niet vreemden van hem geacht? Want hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd."

Verder zeide Laban: "Het ware in de macht mijner hand ulieden kwaad te doen, maar ulieder vaders God heeft tot mij gisteren nacht gesproken, zeggende: "Wacht u van met Jakob te spreken, òf goed, òf kwaad." Zo beroemde hij zich, hoewel God hem onder bedreigingen verhinderd had hun iets te doen!

En dat woord: "En nu, gij hebt immers willen vertrekken, omdat gij zozeer begerig waart naar uws vaders huis" (Genesis 31 : 30). Omdat! Welk een listig woord! Neen, Jakob ging weg, omdat de maat vol was. Maar dit woord moest Laban ontlasten van de schuld, dat hij Jakob tot het uiterste gedreven had! Ach, wie was toch deze man, die wel de Naam van de God van Terach, Abraham en Nahor aanriep, maar in werkelijkheid in het vlees was. God beware ons om hem in zijn wegen te volgen!


[1] In de nieuwe vertaling van Genesis 31 : 54 staat: "En Jakob offerde een slachtoffer op het gebergte."