Dit is wel een heerlijk slot van ons onderzoek van Jesaja's profetie.
Overal in den Bijbel is de weg te vinden tot Christus. Maar niet overal even duidelijk te zien.
Het boek der Psalmen bevat wel de mééste Messiaansche voorzeggingen. Maar van de overige profetische boeken is er geen als de profetie van Jesaja, die zulk een groot aantal Messiaansche voorzegingen bevat. Het is alsof deze profeet overal Christus zag. Elke heerlijkheid van onzen Heer in elk tijdperk van Zijn leven op deze aarde werd door dezen grooten man Gods gezien. Zijn vleeschwording, Zijn opgroeien als kind, jongeling en man in Nazareth, Zijn optreden in Zijn openbaar dienstwerk, Zijn boodschap tot Zijn volk, en Zijn verwerping door dat volk, Zijn lijden, Zijn schande aan het kruis, Zijn dood, door de menschen veroorzaakt, maar ook als verbrijzeling van Gods wege, Zijn opstanding en hemelvaart, Zijn glorierijke verhooging aan Gods rechterhand en Zijn toekomstige openbaring, - het wordt alles in dit profetische boek gevonden.
Heel Zijn werk als Profeet, Priester en Koning.
Ik zal eenige van deze voorzeggingen nader aanduiden, opdat wij de heerlijkheid van den Christus in Jesaja te duidelijker aanschouwen.
De beloofde Verlosser is Jehova Zelf. -
In hoofdstuk 6 lezen we, dat Jesaja tot zijn profetischen dienst werd geroepen, toen hij Jehova in Zijn heerlijkheid zag. Wien hij toen zag, wordt uitgelegd in het Evangelie van Johannes, waarin de Godheid van den Heer Jezus zoo bijzonder naar voren wordt gebracht. "Dit zeide Jesaja, toen hij Zijn heerlijkheid zag, en van Hem sprak." Hij, Die op aarde wandelde, en door de Zijnen niet werd aangenomen, is Dezelfde, Dien Jesaja zag in het tempelvisioen. (Joh. 12 : 41.)
Jesaja noemt Hem telkens in zijn heele profetie "de Heilige Israëls." Deze naam komt in andere plaatsen van het Oude Testament zesmaal voor, maar alleen bij Jesaja vijf en twintig maal. En Jesaja, die van den Heilige Israëls zegt, dat Hij de Schepper is, dat Hij alles geschapen heeft, dat Hij de aarde heeft gegrond, noemt Hem ook de Verlosser.
"Onzes Verlossers Naam is Heere der heirscharen, de Heilige Israëls." (47 : 4.)
"Alzoo zegt de Heer, onze Verlosser, de Heilige Israëls." (48 : 17.) Ja, hij zegt tevens, dat deze Jehova, de Verlosser Israëls, de Heilige Israëls, de "verachte ziel" is, die door het volk is verworpen. (Jes. 49 : 7.) In de toekomst zal het volk dien verachte als Jehova erkennen als Verlosser.
"Mijn Naam zal het in dien dag kennen, dat Ik het Zelf ben, die spreek: Zie, hier ben Ik." Jezus is de Jehova, de "Ik ben," en Jesaja profeteert, dat eens alles zich voor Hem zal buigen. (Jes. 45 : 28.)
Jehova is Immanuël. - Van dit wonder wil de hoogere critiek niet weten. Maar het is een hoofdwaarheid van het Christendom: God met ons. (Jes. 7 : 14, Math. 1 : 28.) Het Nieuwe Testament spreekt dadelijk in het begin over de vervulling van de woorden van Jesaja over Immanuël, waardoor de vleeschwording Gods werd voorzegd.
God werd geopenbaard in het vleesch. - We vinden dit bij Jesaja niet alleen in hoofdstuk 7 : 14, als hij over de maagd en over Immanuël spreekt, maar ook in hoofdstuk 9 : 5, als hij zegt: "Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven." Dat Kind, die Zoon is de onuitsprekelijke gave van God, geboren uit een maagd. Paulus zegt: "God heeft Zijn Zoon gezonden, geworden uit een vrouw." En op den schouder van dien Zoon zou de heerschappij worden gelegd. God zal Hem den troon Zijns vaders David geven, en Hij zal koning zijn over het huis Davids in eeuwigheid. Aan Zijn koninkrijk zal geen einde zijn. - Hier hebben wij Zijn komst op aarde en Zijn wederkomst vereenigd. En die Zoon heeft den naam: "Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst."
Het is God en mensch in één, Christus.
Zijn vernedering. - Jesaja spreekt er over in hoofdstuk 7 : 15: "boter en honing zal Hij eten." Ook in hoofdstuk 53 : 2: "Hij is opgeschoten voor des Heeren aangezicht als een rijsje en als een wortel uit een dorre aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid, geen gestalte, (of schoonheid) dat wij Hem zouden begeerd hebben."
De Knecht des Heeren. - Overal ging Hij Zijn weg als de groote Knecht des Heeren. Vervuld met den Geest. (11 : 2.) Het welbehagen van God. (42 : 1.) Ootmoedig Zijn weg gaande zonder Zijn eigen eer te zoeken. (42 : 2.) Zachtmoedig jegens het zwakste. (42 : 3.) Zijn oor was altijd geopend, om naar Zijn Heer te luisteren; (50 : 5.) een bewijs van Zijn gehoorzaamheid. Hij was als Knecht het licht, dat kwam in de duisternis. (9 : l.) Mattheüs heeft ervan gezegd: "Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot Licht gezien en degenen, die zaten in het land van de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan." Hij was ook de gehoorzame Knecht, op Wien de Geest des Heeren rustte; die de blijde boodschap bracht, de gebrokenen van hart verbond, den gevangenen vrijheid schonk en de gebondenen opening der gevangenis. (61 : 1 en 2.)
Zijn wonderen. - In Jesaja 61 : 1 wordt zeker ook gezinspeeld op de genezingen, die de Heer Jezus heeft verricht in Zijn leven. Lukas, die het woord aanhaalt, spreekt althans over blinden, die door Hem het gezicht herkregen. En in Jesaja 35 wordt van Hem met het oog op de verre toekomst gezegd, dat de oogen der blinden zullen worden opengedaan, de ooren der dooven en de tong van de stommen zal worden losgemaakt, dat de kreupelen zullen springen. - Toen de Heer Jezus in het midden van Zijn volk verscheen, deed Hij deze wonderen reeds, om aan Zijn volk te bewijzen, dat Hij de krachten van het toekomende Koninkrijk bezat.
Zijn verwerping. - Zelf klaagt de Heer Jezus volgens Jesaja's profetie in hoofdstuk 49: "Ik heb tevergeefs gearbeid: Ik heb mijn kracht onnuttelijk en ijdellijk besteed."
In hoofdstuk 50 lezen wij over Zijn gehoorzaamheid en afafhankelijkheid.
En in hoofdstuk 53 wordt de verwerping zoo duidelijk beschreven in deze woorden: "Hij was veracht en door de menschen verworpen, een man van smarten en vertrouwd met het leed. En wij verborgen als het ware ons aangezicht voor Hem. Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht." (Nieuwe vertaling.)
Zijn zending tot de heidenen. - Jesaja zegt, dat de Knecht des Heeren niet alleen gegeven is tot een verbond des volks, maar ook tot een licht der heidenen. (42 : 6.) Simeon jubelt er over in zijn lied.
"Het is te gering," zegt de Heer, volgens Jesaja 49 : 6, "dat gij Mij alleen een Knecht zoudt zijn voor Jakob en Israël. Ik heb u ook gegeven ten Licht der heidenen om Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde." In de toekomst zal dit ten volle blijken. - Maar Paulus en Barnabas getuigden er in Hand. 19 : 47 al van in Antiochië. Want toen de Joden het Woord verstootten, haalden zij aan van Jesaja: "Ik heb u gesteld tot een Licht der heidenen." En toen de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het woord des Heeren en er geloofden zoo velen, als er ten eeuwigen leven verordend waren. Ja, door Jesaja zegt de Heer: "Ik heb gezworen bij Mijzelven, dat Mij alle knie zal gebogen worden, Mij alle tong zal zweren." Een woord, dat Paulus tweemaal aanhaalt in verband met den Heer Jezus. (Rom. 14; Fil. 2.)
Het lijden van Christus. - Van de bespotting en den smaad, die Hem zijn aangedaan, zegt de Knecht des Heeren in Jesaja 50 : 6: "Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij slaan, en Mijn wangen dengenen, die Mij het haar uitplukken. Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel." Zijn volharding in het lijden blijkt uit Jesaja 50 : 7: "Ik heb Mijn aangezicht gesteld als een keisteen." Zijn vertrouwen te midden van het lijden blijkt uit hoofdstuk 50 : 8 en 9: "Hij is nabij, Die Mij rechtvaardigt; zie, de Heere HEERE helpt Mij."
Maar de grootste openbaring van het lijden van Christus vinden we in dat beroemde 53e hoofdstuk van Jesaja, dat het hoogtepunt - het hart - vormt van het tweede deel. En in het midden van het hoofdstuk is weer het hoogtepunt dat aangrijpende woord: "Als een Lam werd Hij ter slachting geleid."
Het Nieuwe Testament haalt verscheidene malen Jesaja 53 aan, en kent geen ander heil dan door den Man van smarten. De Evangelist Filippus, met den Heiligen Geest vervuld, die den kamerling hoorde lezen uit Jesaja 53, opende zijn mond en verkondigde hem van die plaats Jezus.
Wie zal de schoonheid van dit hoofdstuk beschrijven?
Hij heeft 1, onze krankheden op Zich genomen; 2, onze smarten gedragen; 3, Hij werd verwond om onze overtredingen; 4, verbrijzeld om onze ongerechtigheden; 5, de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem; 6, door Zijn striemen zijn wij genezen; 7, de Heer heeft ons aller ongerechtigheid op Zich doen aanloopen; 8, om de overtreding van het volk van God was de plaag op Hem; 9, Zijn ziel heeft Hij uitgestort tot een offer voor onze zonden; 10, onze ongerechtigheden heeft Hij gedragen; 11, veler zonden heeft Hij gedragen; 12, voor de overtreders is Hij tusschenbeide getreden.
Dit zijn een twaalftal feiten, die we in Jesaja 53 vinden in betrekking tot het Werk en den Persoon van Christus in Zijn leven en aan het Kruis. Hij leed volgens Johannes voor het heele volk. (Joh. 11 : 50.) Hij dreigde niet; Hij deed Zijn mond niet open bij het kwaad, Hem overkomen.
We zien Hem als Dengene, Die verstandiglijk handelde, Die velen rechtvaardig zou maken, Die met de machtigen den buit zal deelen.
De heerlijkheid van Christus. - Omdat Hij Zich heeft vernietigd en vernederd, heeft Hij een Naam ontvangen, die boven allen Naam is; heeft God Hem uitermate verhoogd. Dat is nù reeds zoo, maar het zal eens worden aanschouwd door de gansche Schepping. Hij zal komen om Zijn vijanden te onderwerpen; Hij zal komen om Sion te troosten; Zijn heerlijkheid zal over Jeruzalem komen; Hij zal de armen richten met gerechtigheid, en de aarde zal vol zijn van Zijn kennis; Zijn heerlijkheid zal worden geopenbaard, en alle vleesch tegelijk zal zien, dat de mond des Heeren het gesproken heeft.
Achtereenvolgens spreekt Jesaja in het eerste en tweede deel van zijn profetie, vooral in de hoofdstukken 58-66, over al deze heerlijkheden van den Christus.
Laat ik eindigen met eenige van de laatste uitspraken van den profeet, in verband met de toekomstige heerlijkheid onzes Heeren.
"Ik ben het, die in gerechtigheid spreek en Die machtig ben te verlossen."
"De dag der wrake was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen."
"Met vuur en met Zijn zwaard zál de Heer in het recht treden met alle vleesch en de verslagenen des Heeren zullen vermenigvuldigd zijn."
"Ik zal vergaderen alle heidenen en tongen, en zij zullen komen en Mijne heerlijkheid zien. En Ik zal zenden tot de vergelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord en Mijn heerlijkheid niet gezien hebben en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen."
J. N. V.
![]() |