Jesaja was in de allereerste plaats profeet. Een man Gods, die in een bijzondere betrekking tot God stond; die Zijn visioenen kreeg en er ernstig door werd aangegrepen. Hij zag volken opgaan, blinken en verzinken. Hij zag ook een schuldvergevend God. Maar Jesaja was tevens dichter-redenaar en sprak daardoor over dit alles met groot gevoel en buitengewone welsprekendheid. Eenig in hun soort zijn zijn beschrijvingen over de heerlijkheden van de schepping; over Gods vertroostingen; over Zijn ontfermingen om Zijnentwil. En hij schrijft niet alleen over hetgeen hij zag, over wat God hem deed zien in de toekomst, maar hij spreekt ook over het verleden, soms in prachtige dichterlijke taal: over den val van Satan, over den zondvloed, over Noach, Sodom, Abraham. Ja, in de hoofdstukken 36-39 van zijn profetie blijkt hij ook historicus te zijn. In dit gedeelte, dat voorkomt tusschen de twee groote profetische deelen van zijn boek, geeft hij een levendige beschrijving van koning Hizkia en van al wat in diens dagen plaats vond. (2 Kron. 32 : 32.)
Zoo sprak Jesaja, door Gods Geest geïnspireerd, over het heden, over de verre toekomst, maar ook over het verleden. In elk opzicht was hij evenwichtig. Ook als dichter-profeet stond hij met beide beenen in het werkelijke leven.
Door alle Christen-Schriftonderzoekers is Jesaja de voornaamste van alle profeten genoemd. Zijn profetie werd door de Algemeene Christelijke Kerk als grondslag van alle andere profetische Schriften erkend; zooals de brief aan de Romeinen als grondslag gold voor alle Nieuw Testamentische geschriften, na de vier Evangeliën en de Handelingen. In de rij der zoogenaamde groote en kleine profeten is dan ook Jesaja de eerste plaats ingeruimd.
Bij de Joden werd hierover anders gedacht. De rabbijnen hebben Jeremia tot hoofd-profeet verklaard, hetgeen blijkt uit Mattheüs 16 : 14. Maar merkwaardig is, dat in het Nieuwe Testament slechts drie aanhalingen voorkomen uit Jeremia, en dat wel alleen in het Evangelie van Mattheüs, waar de Heer Jezus beschreven wordt als Koning, (Matth. 2 : 17; 16 : 14; 27 : 9.) terwijl, zooals wij reeds opmerkten, uit Jesaja in het Nieuwe Testament over de 60 aanhalingen zijn opgenomen.
Jesaja's profetie neemt dan ook blijkbaar in Gods gedachte een voorname plaats in, en het boek van Jesaja staat wat zijn inhoud betreft dicht bij den tijd van genade. Wel spreekt Jesaja niet over de Gemeente; die bleef een verborgenheid, om in later eeuwen geopenbaard te worden; maar telkens heeft hij het over den Persoon van den Christus, over Zijn lijden, over de zegeningen, die door Hem zullen komen, over Israël, over alle menschen, over de heele wereld.
Jesaja heeft zijn profetie zelf in twee groote deelen verdeeld. Het boek is een organisch geheel, waardoor bewezen wordt, dat het niet het werk kan zijn van twee of meer mannen, die den naam van Jesaja droegen. Dat de stijl van het eerste deel zoo verschilt van den stijl van het tweede deel is in het geheel geen argument tegen de eenheid van het boek. De stijl verandert naar het karakter van de profetie. De profeet is vol ernst, als hij de zonden, dreigingen en bestraffingen aankondigt, maar mild, als hij spreekt over Gods vertroostingen.
De twee groote deelen, waarin Jesaja zijn profetie heeft verdeeld, bestaan uit de hoofdstukken 1-35 en 40-66.
Het historische tusschengedeelte bestaat uit de hoofdstukken 36-39. Het merkwaardige hiervan is, dat de geschiedenis van het volk, onder Hizkia, daarin beschreven, de profetie bevestigt van de beide groote deelen.
De eerste twee hoofdstukken van dit gedeelte tusschen haakjes, (36 en 37) zijn als 't ware een aanhangsel van het eerste groote deel. Jesaja's visioenen over de ballingschap en de verre toekomst worden er door bevestigd, want ze bevatten Hizkia's gebed, de invasie van den Assyriër, de boodschap van den profeet aan den koning en de verwoesting van het Assyrische leger. De laatste twee hoofdstukken van dit gedeelte tusschen twee haakjes, (38 en 39) zijn te beschouwen als een inleiding op het groote tweede deel: Hizkia's ziekte en herstel, Hizkia's hoogmoed, met Gods vergeving en vertroosting.
De Assyriër en zijn verwoesting vormt dus het hoogtepunt van het eerste deel. De vijand van Gods volk ervaart, dat hoogmoed voor den val komt. En alle volken zullen ervaren, dat trots alle aanslagen van den vijand, trots alle verdrukking, de vrijgekochten des Heeren tot Sion zullen komen met gejuich. Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen, droefenis en zuchting zullen wegvlieden.
Het hoogtepunt van het tweede deel vormt de toekomstige volle vergeving en het herstel van Gods volk, dat in ballingschap werd weggevoerd wegens zijn afwijking en hoogmoed.
Hizkia's ziekte vond plaats vóórdat Jeruzalem belegerd werd; toen Sanherib optrok tegen de vaste steden van Juda. (Vergelijk Jesaja 38 : 1 met 36 : 1.) In hoofdstuk 38 vinden we de belofte voor Hizkia, dat hij en Jeruzalem uit de hand van den Assyriër zullen worden gered.
Hizkia was eerst 39 jaar en had geen zoon. Doordat de vijand optoog tegen Juda was zijn volk in nood.
Hizkia verootmoedigt zich nu. Hij belijdt, hoewel hij een godvreezend vorst was, de zonden van zijn tekortkomingen en verheffing. God neemt zijn belijdenis aan en verhoort zijn gebed. Hij werpt Hizkia's zonden achter Zijn rug, geeft hem genezing en schenkt hem nog vijftien jaar leven.
Hizkia jubelt het nu uit: "De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe. De Vader zal den kinderen Uw waarheid bekend maken.''
De Heer had hem gezond gemaakt en genezen. "Het bittere leed is mij tot heil geworden." (Nieuwe vertaling van Jesaja 38 : 17.)
Maar hoewel Hizkia uit dankbaarheid uitroept "de Heer was gereed om mij te verlossen; daarom zullen wij op mijn snarenspel spelen al de dagen onzes levens in het huis des Heeren," komt de hoogmoed weer op in zijn hart. Als allen hem komen gelukwenschen en hem namens den koning van Babel brieven en een geschenk wordt gezonden, ter gelegenheid van zijn herstel, toont Hizkia den vijand uit Babel al zijn uiterlijke schatten, ook al wat vroeger veroverd en als gedenkteeken bewaard was geworden, in plaats van te wijzen op de schatten van Gods genade. Daarop wordt hem het oordeel over Jeruzalem en zelfs over zijn zonen aangekondigd. Blijkbaar verootmoedigt Hizkia zich weer, want hij zegt tot Jesaja: het woord des Heeren, dat gij gesproken hebt, is goed. Maar hij bidt om uitstel van het oordeel: "het zij vrede en waarheid in mijn dagen."
Ook dit gebed wordt weer verhoord. Want de Assyriër, die eerst tweemaal tevergeefs poogde, Jeruzalem tot overgave te brengen en het toen belegerde, werd met een vreeselijken slag geslagen en kwam persoonlijk om. Het einde van hoofdstuk 37 is dus: de machtige vijand te niet. Het einde van hoofdstuk 39 is: Gods volk verootmoedigt zich en, na angst en nood en verdrukking, geniet het door Gods genade van vrede en waarheid.
We willen nu in de overzichten, die volgen, nagaan, wat
Jesaja ons in de twee groote deelen van zijn profetie mededeelt.
We zullen dan zien, dat Jesaja 40 : 1 en 2 zich nauw aansluit bij Jesaja 35.
Wat in die beide verzen staat, kunnen we wel het sleutelwoord noemen van de
profetie van Jesaja.
Jeruzalem, de vertegenwoordigster van het verkoren volk, is aan het einde van
den strijd. Haar ongerechtigheid is verzoend. Voor al haar zonden heeft zij van
de hand des Heeren dubbele straf ontvangen. Maar nu komt dan ook de troost
des Heeren.
Ik wijs er nogmaals op, dat de hoofdgedachte van het boek
Jesaja is: het heil des Heeren. Er komen veel bestraffingen en gerichten in
voor, maar ze worden alle overtroffen door Gods heil.
Dit woord "heil" komt in den Bijbel, behalve in de Psalmen, in geen
ander boek zoo dikwijls voor als bij Jesaja.
De hoofdgedachte in zijn boodschap is namelijk : het heil is voor het volk en
voor de volken door gericht en door genade.
Zijn naam luidt dan ook: het heil des Heeren.
En telkens wordt door hem de Heer genoemd: de Heilige Israëls.
Nergens komt die naam de Heilige Israëls zooveel voor als bij hem. Drie maal in de Psalmen, twee maal in Jeremia, één maal in 2 Koningen 19 : 22. En in die laatstgenoemde Schriftplaats hooren we het nog uit den mond van Jesaja, gesproken tot Hizkia. In het geheel komt die naam, deze bijzondere uitdrukking van Gods wezen, wel 25 maal in Jesaja's profetie voor.
Reeds bij het begin van zijn optreden als profeet is Jesaja diep onder den indruk geweest van de heiligheid des Heeren. In het jaar toen koning Uzzia stierf, zag hij den Heer, zittende op een hoogen en verheven troon en Zijn zoomen vervulden den tempel. En de engelen riepen de een tot den ander in de tegenwoordigheid des Heeren: "heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen."
Altijd weer, bij wat Jesaja later zegt, ziet hij dien Heer, zijn Heer en Meester, vóór zich als den Heilige, die door het oordeel heen Zijn heil brengt.
J. N. V.
![]() |