Psalm 23
"De God des heils wil mij ten Herder wezen,"
Mij voeren naar het hemelsch Vaderland;
Dies heb ik nooit gebrek, gevaar te vreezen;
Al wat m’ ontmoet, zendt mij Zijn Vaderhand.
Hij leidt mij zacht, met Goddelijk mêedoogen,
Dit Mesech*) door, dit aardsche tranendal;
Verkwikt mijn ziel en richt gestâag mijn oogen,
Op 't Vaderland, waar 't lijden einden zal.
Betreed ik straks de sombre doodsvalleien,
Ik vrees geen kwaad: Hij is mijn stok en staf:
Hij zal mij door den doodsjordaan geleien,
Hij voert mij in, Hij voert mij óver 't graf.
En over 't graf zal d'eeuwge morgen dagen,
Als ik met al Gods Sionieten sâam,
Verlost van leed en ondermaansche plagen,
Verhoogen zal mijns trouwen Herders Naam.
P. de Z.
*) Psalm 120 : 5.
Vorig gedicht |