Amos, die vóórdat hij zijn Profetendienst verrichtte, zijn arbeid had onder de veehoeders van Tekoa, dat gelegen was aan het eind der woestijn van Judéa; Amos, de man van het stille, eenzame buitenleven, was terdege vertrouwd met het brullen van den leeuw. Hij gebruikt in zijn Profetie het beeld meer dan eens. In het begin (1 : 2) als hij zegt: "De Heer zal brullen." en dan ongetwijfeld denkt aan den koning der dieren, die alles in het rond verschrikt met de geweldige kracht van zijn stemgeluid. Maar dan ook later (3 : 3) als hij het woord spreekt: "Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft?" "De leeuw heeft gebruld: wie zou niet vreezen?"
De leeuw brult, als hij zich opmaakt om den roof te bespringen. Het gebrul, waardoor alles van schrik verlamt, wijst op de nabijheid van den buit, waar de leeuw op uitgaat.
De leeuw heeft gebruld, dit zegt ons, dat het tijdstip niet ver is, dat de buit zal worden verscheurd.
Zoo stond het voor Amos met het volk. Het oordeel stond vóór de deur. "Geeft gij er acht op, gij, die tegen God zondigt, het zal u treffen, indien gij het niet haastig ontvliedt."
De bazuin (vers 6) was reeds geblazen. De Heer stond op om het oordeel uit te voeren. Reeds had Hij het aan Zijn Profeten bekend gemaakt (vers 8).
J. T.