WIE ZIJN LEVEN LIEFHEEFT, ZAL HET VERLIEZEN

 

In Johannes 12 vinden wij den, Heer Jezus als Zoon van God, als Zoon van David en als Zoon des menschen. - Maria aanbidt Hem als Gods Zoon. De schare erkent Hem als Koning. En aan de Grieken stelt de Heer Jezus Zichzelf voor als Zoon des menschen, want, als zoodanig zal Hij eens door de volken worden gehuldigd. - De hoofdgedachte is wel deze, dat Hij, die de hoogste plaats innam naar Gods gedachten, Zich diep heeft vernederd.

 

Maria van Bethanië heeft Jezus geëerd als Zoon van God. In de andere Evangeliën, waarin de geschiedenis van de zalving óók wordt verhaald, wordt ons meegedeeld dat Maria een zeer kostbaren balsem uitgoot op het hoofd van Jezus. Maar in Johannes lezen we, dat zij de voeten des Heeren zalfde. Het is natuurlijk beide gebeurd, maar op het laatste wordt de aandacht gevestigd in dit Evangelie, waarin Jezus van het begin af ons wordt voorgesteld als Zoon van God, als God Zelf.

Er was een maaltijd bereid door hen, die Jezus liefhadden; in Bethanië, zes dagen vóór het Pascha. Lazarus, de gestorvene, dien Jezus uit de dooden had opgewekt, was een van degenen die met Hem aanzaten. Martha diende. En nu zien wij Maria binnenkomen met een offer van liefde en waardeering. Ze had aan Zijn voeten gezeten, en veel van Zijn onderwijs verstaan. (Lukas 10.) Ze kende Zijn medelevend hart en was aan Zijn voeten nedergevallen in haar droefheid om bij Hem uit te weenen. (Johannes 11.) Maar nu had zij iets voor Hem bewaard; iets van groote waarde, want zij wist het, dat haar Jezus de hoogste eer waardig was, en daarom wilde zij Hem die toebrengen; daarom kwam ze nu aan Zijn voeten met haar waardeering.

Welk een verkwikking voor het hart des Heeren moet het geweest zijn, eenige menschen te vinden in Bethanië, die Hem met heel hun hart liefhadden en tot Hem opzagen als tot hun Heer en God!

De gezindheid der grooten in Israël was zoo anders. In plaats van zich te verblijden over de opwekking van Lazarus, waardoor vele Joden in Jezus geloofden, beraadslaagden zij te zamen om Jezus te dooden. Toen nu het Pascha der Joden nabij was, zochten zij Hem, opdat zij Hem mochten vatten. En toen op het feest velen kwamen, niet alleen om Jezus' wil, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien, dien Hij uit de dooden had opgewekt, kwamen de overpriesters overeen, dat zij ook Lazarus dooden zouden.

Maar te midden van deze mededeelingen kan met dank worden gewaagd van de liefde van enkelen. Terwijl het geheel den Heer Jezus verwierp, de hoofden van het volk Hem naar het leven stonden, waren er, die met een ontvankelijk hart naar Hem luisterden en Hem hun innige toegenegenheid bewezen. Zij zagen in Hem den Zoon van God, die kort te voren nog had gezegd: "Vader! Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt; doch Ik wist, dat Gij Mij altijd hoort." Als Zoon van God brachten zij Hem eere toe, en hun blikken waren gericht op de heerlijkheid van Zijn Persoon.

 

Maar ook door het volk zou Jezus gehuldigd worden, al wilden de hoofden van het volk Hem dooden. Ze zagen in Hem wel niet den Zoon van God, maar eerden Hem als Zoon van David.

Het was Pascha, en een groote schare was tot het feest gekomen. Men hoorde, dat Jezus ook naar Jeruzalem kwam.

Pascha wordt hier eenvoudig genoemd: het feest. Het was ook eigenlijk het groote feest, waarvan alle andere afhankelijk waren. Het Paaschfeest was het eerste feest, dat God aan Zijn volk in Egypte gaf. Het moest van jaar tot jaar gevierd worden om te gedenken, dat Jehova Israël uit de slavernij had verlost, en om te getuigen, dat God Israël in het oordeel was voorbijgegaan. Pascha beteekent voorbijgang. "Als Ik het bloed zie, zal Ik voorbijgaan," had Jehova tot Mozes gezegd. De Israëlieten waren niet beter dan de Egyptenaren. Maar wanneer er een lam werd geslacht voor elk gezin, een lam voor de heele gemeente van Israël en het bloed ervan gesprengd aan den bovendorpel en de zijposten van de huisdeuren der Israëlieten, zou de verderfengel, dit bloed ziende, voorbijgaan en alle eerstgeborenen van Israël sparen. De Israëliet kon, als hij binnen in huis was, het bloed niet zien; doch als het bloed er maar was, was hij veilig, en kon hij ook zekerheid hebben, dat de dood niet in zijn huis kwam, door de verzekering, die God Zelf door Zijn woord van belofte had gegeven. - Deze voorbijgang was van zulk een diep-ingrijpende en vèrstrekkende beteekenis in het leven van den Israëliet, dat de maand, waarin het feest werd ingesteld, tot de voornaamste maand werd gemaakt van het godsdienstig jaar, waarvan de maand Abib voortaan de eerste maand zou wezen. Maria van Bethanië heeft begrepen, dat er voorbijgang noodig was. Zij heeft het verstaan, dat de Heer Jezus moest sterven en begraven worden. En de Heer Jezus spreekt er later Zelf over tot het volk. Hij vergelijkt Zichzelf bij het tarwegraan, dat alleen blijft, als het niet in de aarde valt en sterft. Maar Hij zou Zijn leven niet liefhebben, het vrijwillig overgeven voor menschen, die het oordeel hadden verdiend, en daardoor met velen vereenigd worden.

Daarom kwam het juist zoo merkwaardig uit, dat dit alles, wat we hebben overdacht en verder lezen zullen, tegen en op het Paaschfeest plaats vond. Het was dus feest in Jeruzalem. Een groote schare hoorde, dat Jezus de stad naderde. Toen namen ze takken van palmboomen en gingen er Hem mee tegemoet. Ergens anders lezen we, dat ze hun kleederen op den weg uitspreidden en meien van de boomen op den weg spreidden. Maar hier wordt meer de gedachte naar voren gebracht, dat de Zoon van God op dit gewichtigste van alle Paaschfeesten werd gehuldigd als de groote Overwinnaar. De palmtakken spreken van overwinning. En zat daar niet de groote Koning op den jongen ezel, Zijn koninklijken intocht doende in de koninklijke stad? "Hosanna!" riep de menigte; "gezegend Hij, die komt in den Naam des Heeren, de Koning Israëls!" Hosanna beteekent: "Och, Heer, geef heil;" misschien kunnen we ook vertalen: "Och, Heer, help toch!" De schare erkende daarmee, dat Hij de Zoon van David was, die het heil zou brengen; dat Hij de hulp kon verleenen, die het volk der Joden zoo noodig had. Had de Psalmist er niet van gesproken? Was dit de dag, dien de Heer gemaakt had, waarop men zich verheugen mocht en blijde zijn? De discipelen van Jezus verstonden er toen niets van, maar later begrepen ze, dat dit van Hem geschreven stond en dat daarom het volk Hem dit gedaan had. Maar ook, dat het een aanvankelijke vervulling van de profetie was. Want datzelfde volk zou stráks roepen: "Kruis Hem!" En datzelfde volk zou Hem als Koning verwerpen. Zacharia had echter gezegd, dat de Koning van Israël wel zou komen in Zijn heerlijkheid als de rechtvaardige Rechter, maar ook, dat Hij zou zijn een Heiland, arm, en rijdende op een ezel, een veulen, een jong der ezelinnen.

Zoo werd dan Christus, vóórdat Hij straks als Koning zal heerschen, reeds door het volk als Koning gehuldigd. De Farizeën zeggen zelfs tot elkander: "We vorderen niets, de heele wereld loopt Hem na!"

Dat laatste bleek óók wel hieruit, dat er sommige Grieken kwamen tot Filippus met de vraag: "Heer, wij wenschen Jezus te zien." Dit waren geen Griekschen, Hellenisten, Joden die Grieksch spraken en verstonden, neen, het waren werkelijke Grieken, heidenen, de volken dus. Zij hadden in hun land veel van den God van Israël gehoord, en wenschten Dien in Jeruzalem te aanbidden. Zij vernamen daar veel van Jezus en woonden zeker Zijn intocht in Jeruzalem bij. En nu wilden zij dezen Koning van nabij zien. Zij hadden zóóveel eerbied, dat ze Hem niet zoo maar durfden naderen. En zelfs Filippus wilde niet alléén met die vraag tot Jezus gaan; hij zeide het Andreas. En toen zij het nu samen waagden, om met dit verzoek tot Jezus te komen, kregen zij dat Goddelijk-schoone antwoord: "De ure is gekomen, dat de Zoon des menschen zal verheerlijkt worden." De Zoon van God, de Zoon van David, was de Zoon des menschen! Dit was de titel Zijner diepe vernedering: eens menschen zoon! "Moest de Christus niet deze dingen lijden en in Zijn heerlijkheid ingaan?" Het is alsof de Heer Jezus aan de Grieken laat zeggen: "Ik ben wel de Koning Israëls, maar Ik ben niet gekomen om gediend te worden, doch om te dienen, en Mijn leven te geven tot een losprijs voor velen." Als de Zoon des menschen zou Hij Zijn leven afleggen; zou Hij in dood en graf nederdalen. Maar Hij zou ook verheerlijkt worden: door Zijn sterven zou Hij velen het leven verwerven, en met Zichzelf in de opstanding vereenen.

Nu sprak de Heer Jezus tot de Joden steeds uit de Schriften, maar hier gold het heidenen, die de Schriftten niet kenden. En daarom ontleent Hij een beeld aan de natuur. "voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: indien het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, blijft het alleen, maar indien het sterft, draagt het veel vrucht." Een graankorrel bevat leven, maar dat leven kan niet ontkiemen en uitstralen, als de korrel niet in de aarde valt en sterft. Graankorrels, bij mummies gevonden, misschien duizenden jaren oud, droegen geen vrucht, maar toen men ze zaaide, ontsprong er leven aan en werd veel vrucht gezien. Zoo was het met den Heer Jezus. Hij was alleen en zou alleen gebleven zijn, indien Hij niet gestorven ware. Wij kunnen nooit vereenigd worden met een Christus, die volmaakt mensch is, zonder zonde, want wij zijn zondaren. Maar zoodra Christus in den dood ging in onze plaats, had Hij op Zich genomen wat wij hadden verdiend, en kon Hij ons door Zijn opstanding het opstandingsleven geven met Hem. Daardoor zijn we niet alleen discipelen en vrienden, maar noemt Hij ons ook Zijn broeders, en vormen wij met Hem één familie.

De ziel des Heeren is ontroerd! Alles wat vóór Hem stond, was zoo vreeselijk. Hij zou Zichzelf ten offer moeten brengen. Maar alleen zóó, door het leven te verliezen, zou Hij het winnen: winnen voor duizenden en millioenen, die met Hem vereenigd zouden worden. Daarom, als Hij vraagt: "Zal Ik zeggen: Vader! verlos Mij uit deze ure," voegt Hij er bij: "Maar daarom ben Ik in deze ure gekomen; Vader, verheerlijk Uw Naam." En onmiddellijk kwam het antwoord: "En Ik heb hem (Mijn Naam) verheerlijkt (in de opwekking van Lazarus), en Ik zal hem (Mijn Naam) wederom verheerlijken (in de opwekking van Jezus)."

De Grieken wenschten Jezus te zien als Koning. Maar door deze boodschap kregen ze Hem te zien als den nederigen Zoon des menschen, die het Welbehagen, van den Vader was, omdat Hij Zich vernederde tot den dood des kruises. Hij had van den Vader een gebod ontvangen om Zijn leven af te leggen en het wederom te nemen.

 

"Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen!"

Deze les wil de Heer Jezus Zijn discipelen leeren.

"Wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren tot in het eeuwige leven. - Haten wil niet zeggen: een hekel, aan zijn leven hebben. want wij mogen het leven waardeeren als een gave van God. Haten heeft in den Bijbel soms de beteekenis van: de tweede plaats geven. Zoo lezen we in Lukas: "Indien iemand niet haat zijn vader en zijn moeder, enz., die kan Mijn discipel niet zijn." Vanzelfsprekend kan daarmede niet bedoeld zijn, dat iemand met haat jegens zijn familie moet vervuld wezen. Neen, de Heer wil er mede zeggen: "Geef hun een tweede plaats, maar Mij de eerste. Alles moet wijken voor Jezus!

Dit nu is ook hier de bedoeling. Als het leven bij ons de eerste plaats heeft, verliezen we het. Heeft echter het leven uit God voor ons de grootste beteekenis, dan bewaren we dit tot het eeuwige leven. Daarom voegde de Heer Jezus er bij: "Zoo iemand Mij dient, die volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienstknecht zijn. Zoo iemand Mij dient, de Vader zal Hem eeren."

Het is voor ons van het grootste belang, deze waarheid ter harte te nemen.

Daar is een winst, die eigenlijk verlies is. Daar is een verlies, dat eigenlijk winst is. En hoe gaan harten der menschen naar winst uit! Maar laat het dan dèze winst wezen, die alléén waarde heeft voor God en voor de eeuwigheid. Zeker mogen wij genieten van dit leven en van het vele goede, dat God ons in dit leven geven wil, maar alleen wanneer wij het dankbaar aannemen als komende van God. "Wat zou het den mensch baten, als hij de geheele wereld won, en hij leed schade aan zijn ziel?" Dit woord heeft Jezus eens tot Zijn discipelen gesproken. Want, het geldt niet alleen voor onbekeerden, maar ook voor geloovigen. Van Paulus lezen we, dat hij bij zijn bekeering alles wat hem gewin was, al zijn familie-voorrechten en familie-rijkdommen, om Christus' wil schade had geacht. En hij achtte dit ook in zijn later leven schade.

Het ware leven is maar waar men Jezus ziet. Alles valt weg voor de heerlijkheid van Zijn Persoon. Verliezen we onszelf, ons leven, dan wordt winst geboren, want dan wordt Jezus steeds schooner voor ons, en wij volgen Hem met een volkomen hart in alle bereidwilligheid. En dan zullen we Zijn echte discipelen zijn. En dan zal de Vader ons eeren, omdat wij Zijn Zoon verheerlijken.

Het eeuwige moet dus voorop gaan, "opdat Hij in alle dingen de eerste plaats zou innemen." Zoeken we ons leven in deze wereld, ons gemak hier beneden, dan zullen we ons leven verliezen, dan lijden we onberekenbare schade aan onze ziel. Maar zijn we los van hetgeen wat hier beneden is, hebben we alles over voor Hèm aan Wien we ons leven nu wijden mogen, dan zullen we vrucht-dragen, winst hebben voor de eeuwigheid!

 

J. N. V.