In Hebreën 10 : 25 lezen wij de ons allen welbekende vermaning: "Laat ons de onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen, en dat zooveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert." Het woord "Episynagoge," hier vertaald door "bijeenkomst," komt slechts twee keer in de Heilige Schrift voor. De tweede maal in 2 Thess. 2 : 1, waar het vertaald is door: "onze vereeniging met Hem," of "onze bijeenvergadering tot Hem." Dat de Heilige Geest eenzelfde woord bezigt voor het samenkomen der geloovigen hier op aarde en voor hun groote "toevergadering" tot Hem bij Zijn komst om de Zijnen op te nemen, geeft zonder twijfel een groote beteekenis aan het samenkomen der heiligen hier op aarde. De onderlinge bijeenkomst is niet maar een "gezelschap," waar de menschen nu eens goedvinden, bij elkander te komen, doch een vergaderen tot Hem, die het Middelpunt is. Het is de Heer Zelf, die de Zijnen vergadert; het is niet overgelaten aan den wil van den mensch.
Sommigen der Hebreën hadden de "gewoonte", de samenkomst te verzuimen. Dit was een kwade gewoonte. Men hoort wel eens beweren, dat men niet uit gewoonte iets moet doen. Laat ons letten op hetgeen Gods Woord ons zegt. Van den Heer Jezus staat geschreven, dat Hij "naar Zijn gewoonte op den dag des sabbats in de synagoge ging." (Luk. 4 : 16.) Als er een schare om Hem heen vergadert, lezen wij: "En gelijk Hij gewoon was, leerde Hij hen wederom." (Mark. 10 : 1.) Toen het lijden naderkwam, ging Jezus "gelijk Hij gewoon was naar den Olijfberg, en Hem volgden ook de discipelen." (Luk. 22 : 39.)
Er zijn goede en kwade gewoonten. Het is een kwade gewoonte, de bijeenkomst te verzuimen.
"Toen ik eens een broeder vergezelde bij het maken van bezoeken," zoo verhaalt een Christen, "liep onze weg door weilanden en langs korenvelden naar het huis van een zuster. Mijn vriend vertelde mij, dat vroeger in deze streek nog een zuster woonde, die echter thans reeds bij haar Heer en Heiland was. Trouw was zij steeds in het bezoeken van de samenkomsten der geloovigen. Zij zag niet tegen den langen weg op. Doch toen zij ouder werd gevoelde zij wel, dat de weg te ver voor haar krachten was. Toch ging zij naar de plaats, waar de Heer de Zijnen vergadert. Zij nam echter een voetenbankje mee, en nam bij tusschenpoozen daarop plaats om uit te rusten. Op deze wijze kon zij de bezwaren van den moeilijken en langen weg overwinnen, om zich met de geloovigen om den Heer te scharen en Zijn zegeningen te genieten.
Waardeeren wij wel de voorrechten, die de Heer ons telkens schenken wil? Misschien nemen wij de geringste moeilijkheid te baat om ons wegblijven te verontschuldigen. Moeten wij er niet aan denken, dat de Heer steeds aanwezig is? Hij Zelf wil in de bijeenkomst onzen lof en dank in ontvangst nemen, onze gebeden aanhooren, ons door Zijn Woord zegenen.
Er zal misschien iemand zijn, die hierop antwoordt: "Dit moge theoretisch waar zijn, in de praktijk is het toch vaak zóó, dat wij niet altijd in de samenkomsten gezegend worden." Laat ik hierop mogen antwoorden, dat de zwakke openbaring in de praktijk niet wegneemt, dat de Heer in het midden der Zijnen is, als zij zich in Zijn naam vergaderen. - Indien we meer biddend den zegen van den Heer alleen verwachtten, zouden we meer ervaren, dat God boven alle dingen staat en Hij de Zijnen niet beschaamd doet uitkomen.
Naar Uw belofte zijt Gij, Heer, in ’t midden
Waar twee of drie vergaad'ren in Uw naam.
Leid Gij ons Zelf in al ons doen en hand'len
En voeg ons hart tot Uwe vreeze saâm.
Weer van ons alles wat zou kunnen schaden
De leiding en de werking van Uw Geest.
Laat ons opnieuw weer rijkelijk ervaren,
Dat Gij, o Heer, in 't midden zijt geweest.
J. G. F.