AAN JEZUS' VOETEN

Johannes 3 : 1-8

 

Als we de belangrijke waarheid overdenken, dat verbinding met Christus levensvoorwaarde is, moet, na de eerste gedachte dat Christus het Aantrekkingspunt is voor de Zijnen, die andere gedachte ter harte worden genomen, dat we aan Jezus' voelen contact met Hem verkrijgen en behouden.

Aan Jezus' voeten toch kunnen we komen met al onze vraagstukken, die Hij, en Hij alleen, beantwoorden kan; aan Jezus' voeten leeren we onszelf zien, wie wij zijn, en leeren we ons aan Hem toevertrouwen; aan Jezus' voeten brengen we onze zorgen, storten we ons bedroefd hart uit, luisteren we naar Zijn onderwijzingen; aan Jezus' voeten, ten slotte, wordt ons hart tot aanbidding gestemd, en brengen we Hem onze offers van dankbaarheid.

 

Psalm 23 schildert ons het schaap, dat in volkomen rust en met volkomen vertrouwen nederligt aan de voeten van den Herder. - Onlangs werd mijn aandacht bepaald bij de uitdrukking in het begin van dezen Psalm: "Hij doet mij nederliggen in grazige weiden, Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren." Het is niet het schaap zelf, dat de weiden en de wateren zoekt. Het schaap heeft zelfs neiging, eigen wegen te gaan. Het gaat alles van den Herder uit. Hij zoekt de grazige weiden en de rustige wateren op, en Hij brengt er het schaap toe, zich daar te legeren en te verkwikken.

Laten wij er aan denken, nu we het onderwerp vóór ons hebben: Aan Jezus' voeten, dat niets van ons uitgaat, maar alles van Hem. Hij werkt aan ons geweten, in ons hart; Hij doet ons rustig luisteren naar Zijn Woord en geeft ons verkwikking voor onze dorstige ziel.

 

We hebben verscheidene menschen rondom Jezus gevonden: verschillend van aard, verschillend van karakter. Maar allen hadden Jezus noodig, en voor allen was Hij te vinden. Allen kwamen door ontmoeting met Hem in levende verbinding met Hem. Voor allen was Hij het groote Aantrekkingspunt; het Middelpunt, waarom zij zich vereenigden. En hun heele leven werd er voor henzelf en voor allen, met wie zij in aanraking kwamen, door veranderd.

Hetzelfde nu kan ook gezegd worden van de houding van deze allen. Ze kwamen niet alleen tot Jezus, schaarden zich niet alleen rondom Hem, maar ieder persoonlijk zette zich aan Zijn voeten, om op te vangen van Zijn woorden.

 

De uitdrukking "aan de voeten van iemand zitten," behoeft niet letterlijk te worden opgevat. Paulus zegt van zichzelf, dat hij aan de voeten van Gamaliël onderwezen werd. Aan de voeten van iemand neervallen, was oudtijds een betuiging van grooten eerbied. Men kuste iemand de voeten als een eerbewijs. Tot Elia wordt gezegd, dat er zevenduizend in Israël waren overgebleven, die de knie niet hadden gebogen voor Baäl; en dan wordt er bijgevoegd: "allen mond, die hem niet gekust heeft." Daarmede wordt bedoeld: die Baäl niet eerde. In Psalm 2 vinden we dan ook de opmerking: "Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne!" De gedachte is dus: aan de voeten nedervallen is: eer bewijzen. Aan de voeten zitten wil zeggen: iemand erkennen als meester, rustig naar hem luisteren, met belangstelling en vertrouwen hem aanhooren.

 

Nicodemus kwam in den nacht tot Jezus, om van Hem te leeren. Hoewel Jezus de verachte Nazaréner was, noemt hij Hem Rabbi, een leeraar van God gekomen. Hij was overtuigd, dat God met Hem was, want hoe zou Hij anders die teekenen hebben kunnen doen, die Hij deed? Hij, als overste der Joden, schaamde zich, om overdag tot Jezus te gaan. En daarom ging hij des nachts, overtuigd, dat hij ook dan zou worden ontvangen door den grooten liefderijken Leeraar. En toen hij zich had uitgesproken in Jezus' tegenwoordigheid, aan Zijn voeten, en een antwoord kreeg, dat hij niet begreep, stelde hij onmiddellijk een wedervraag. En toen hij ook nù niet begreep, deed hij opnieuw een vraag. Maar dáárdoor dan ook kreeg hij de heerlijkste dingen te hooren: werd hem de weg gewezen van wedergeboorte, en van geloof in den Gekruisigde.

Laat ons van Nicodémus leeren, tijdig of ontijdig tot Jezus te gaan. Op elke oprechte vraag van ons hart heeft Hij een antwoord, dat ons zeker zal bevredigen.

In het Evangelie van Johannes hebben we verscheidene geschiedenissen van enkelingen, die ons allen worden voorgesteld als zittende aan Jezus' voeten.

Zoo vinden we er de Samaritaansche vrouw, die niet als Nicodemus Jezus ging opzoeken, maar die door Hem werd opgezocht. Zij kwam op een uur aan de fontein van Jakob, waarop anderen niet kwamen om water te putten. Maar Jezus maakte met opzet een reis door Samarië, omdat Hij deze vermoeide ziel rust wilde geven. Hij zorgde er voor, er op den juisten tijd te zijn. Hij deed Zijn discipelen naar de stad gaan, om spijs te koopen, opdat Hij met de vrouw alleen een ontmoeting zou hebben. Welk een leed had deze vrouw gehad! Hoe had het verdriet haar leven beheerscht! Het staat er zoo gewoon: Gij hebt vijf mannen gehad. Maar wat dit alles inhoudt, wordt er niet bijgevoegd. Het ergste was echter, dat de man, dien zij nu had, haar man niet was. Of de eerste vijf gestorven zijn of haar verlaten hebben, wordt ons niet gezegd, maar ze heeft ze toch moeten missen en het levensleed daarvan moeten doormaken, en nu ging zij haar weg in zonde en schuld. Maar de Heer Jezus had haar lief en wilde haar redden. En terwijl zij zich daar aan de Jakobsbron aan Jezus' voeten bevond, werd, nadat de Heiland haar hart had geraakt door haar te vragen, of zij Hem te drinken wilde geven, haar geweten getroffen. Ze erkende, dat ze een zondares was; dat ze God moest eeren. Ze riep het tegenover anderen uit: "Is deze niet de Christus; een mensch, die mij alles gezegd heeft, wat ik gedaan heb?" Ze vergat het doel waarvoor zij was gekomen, verliet haar watervat, en snelde naar de stad, om het anderen mee te deelen, Wien ze had gevonden. En ze spaarde zichzelf niet; ze zei met zulk een overtuiging: "Hij heeft mij alles gezegd, wat ik gedaan heb," dat velen der Samaritanen in Jezus geloofden om het getuigenis der vrouw.

Aan Jezus' voeten wordt de meest godsdienstige mensch overtuigd van zijn verlorenheid en van de onmogelijkheid om zichzelf te veranderen. Aan Jezus' voeten leert de meest goddelooze niet alleen schuld erkennen, maar ook de genade aangrijpen en zich verblijden in het onbegrijpelijke: dat de Vader dezulken zoekt, opdat zij Hem zouden aanbidden!

Laat ons van deze Samaritaansche leeren, ons hart en geweten open te stellen voor God en Zijn Woord, en, als we Jezus hebben aangenomen door aan Zijn voeten naar Zijn onderwijzingen te luisteren, ons opmaken om anderen op Hem te wijzen. Hier vinden we de vrouw als een predikster van het Evangelie, dat zij zelf heeft leeren kennen aan Jezus' voeten.

Na Nicodemus en de Samaritaansche wordt ons medegedeeld, hoe de blindgeborene in contact kwam met Christus. Ook hier ging het uit van Jezus. Toen Hij voorbijging, zag Hij dezen mensch, en werd met ontferming over Hem bewogen. Met dit gevolg, dat de oogen van den blindgeborene werden geopend, en dat ook zijn geestelijk oog werd verlicht. En als hij dan op grond van zijn vrijmoedig en blijmoedig getuigenis door de Farizeën uit de synagoge wordt geworpen, komt hij terecht aan Jezus' voeten. En daar hoort hij de vraag: "Gelooft gij in den Zoon van God?" En wanneer hij dan antwoordt: "Wie is Hij, Heer, opdat ik in Hem moge gelooven," gelooft hij terstond van ganscher harte als Jezus tot hem zegt: "En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Die is het." Met zijn geheele hart geeft hij zich over aan Jezus Christus, en met eerbied valt hij neder aan Zijn voeten, Hem aanbiddende.

Laat de godsdienstige wereld ons uitwerpen. - aan Jezus' voeten vinden wij de plaats der aanbidding. En als iedere ziel, die geloovig luistert naar het woord van den Heiland, aan Zijn voeten tot aanbidding komt, vindt Hij daar gemeenschap met anderen, die Hem dan te zamen als ware aanbidders in geest en waarheid aanbidden.

Ten slotte treffen we in het Evangelie van Johannes Maria van Bethanië aan met haar smart en met haar dankbaarheid, aan Jezus' voeten. Het wordt ons letterlijk gezegd: "Maria dan, toen zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten." En wederom: "Maria dan, een pond balsem van onvervalschten kostbaren nardus genomen hebbende, zalfde de voeten van Jezus, en droogde Zijn voeten met haar haren af." Aan Jezus' voeten klaagde deze vrome vrouw, die het goede deel had gekozen door rustig naar Hem te luisteren, haar bitter leed. Zij wilde bij Hem uitweenen. Zij zegt wel hetzelfde woord als Martha, maar op een heel anderen toon. En toen gebeurde dat onbegrijpelijke, dat wonder, zoo vol vertroosting voor Jezus' discipelen van alle eeuwen: Hij weende. Hij weende met Maria mede. Het was hier niet een klagelijk weenen zooals bij het aanschouwen van de verhardheid van Jeruzalems inwoners. Het was hier wèl een weenen uit verontwaardiging, omdat de dood Hem Zijn vriend had ontnomen. Maar het was toch bovenal een bewogen zijn; een diepe smart, omdat Jezus de droefheid van anderen zag. Hij ontroerde. Want hoe had ook Hij Lazarus liefgehad. En wat een dankbaarheid zal het hart van Maria hebben vervuld, als zij spoedig daarop met Lazarus, den gestorvene, dien Jezus uit de dooden had opgewekt, aan een maaltijd mag aanzitten, waar ook Hij is, Die als een Vriend haar was tegemoet gekomen, met haar had meegeleefd, haar gebeden had verhoord! Daarom moest en wilde zij Hem iets geven, een offer brengen; iets echts, iets kostbaars had zij voor deze gelegenheid bewaard. En ze goot den welriekenden balsem niet alleen uit op Zijn hoofd, zooals de andere evangelisten ons mededeelen, om Hem als Koning en Profeet te eeren, maar zij knielde als een onwaardige aan Zijn voeten, Hem erkennende als Zoon van God.

Is er een betere plaats om met onze smart heen te gaan, dan naar Jezus, waar we alles mogen neerleggen aan Zijn voeten? En als Hij ons heeft uitgeholpen in den dag der benauwdheid, zullen wij dan niet aan Zijn voeten Hem eeren?

 

Aan Jezus' voeten vinden we – in de andere Evangeliën - een Jaïrus, die den Heiland opzocht met het oog op zijn stervend dochtertje, een verlamde, die door zijn vier vrienden vóór den grooten Heelmeester door het geopende dak werd neergelaten; tal van zieken en zwakken, die men aan Zijn voeten neerlegde, opdat Hij ze zou genezen. Vinden we een Kananeesche vrouw, wier dochter deerlijk van den duivel bezeten was, en die zich aan Zijn voeten nederwierp en Hem smeekte om genezing, hoewel zij nergens aanspraak op kon maken; nemen we ook de zondares uit Lukas 7 waar, die tot Jezus kwam in het huis van Simon den farizeër, met bitter berouw over haar zonde en met hartelijke liefde tot en groote waardeering van Hem, die haar Redder wilde wezen: zij maakte Zijn voeten nat met haar tranen, kuste ze uit eerbied, balsemde ze uit dankbaarheid.

Aan Jezus' voeten wil niet zeggen: den heelen dag voor Hem geknield liggen, den heelen dag in den Bijbel lezen, maar het wil zeggen: den heelen dag in contact zijn met Hem. Een open oor hebben voor Zijn Woord. Bij alles wat ons ontmoet, steeds tot Hem opzien, om Hem te vragen om raad en door Hem te worden gediend. In alles Hem te danken: Hem te brengen onze aanbidding, onze offers der liefde.

Aan Jezus’ voeten merken we, na Zijn kruisdood, de teekenen op van de nagelen; daar weenen we om onze zonden gelijk eens Petrus; maar daar ondervinden we ook, wanneer we er als dood zijn nedergevallen, hoe Hij Zijn rechterhand op ons legt en zegt: "Vrees niet… Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid!"

J. N. V.