Als wij, geloovigen, de krachtige werking willen zien van Gods Woord in hen, die nog niet behouden zijn, moeten wij zelf toelaten, dat dit Woord in onze harten ongehinderd zijn werk kan verrichten.
Wanneer wij ons hart op onze wegen stellen. en het Woord toelaten, onze ongehoorzaamheid te oordeelen, dan eerst mogen wij van anderen verwachten, dat zij de waarheid ervan zullen gevoelen, en er voor zullen buigen.
Elke opwekking begint bij de kinderen Gods zelf.
Laat ons dan gelegenheid zoeken, onszelf af te vragen in hoever wij de liefde betrachten, die toch in de boodschap, die wij van Hem gehoord hebben, een bijzondere en eerste plaats inneemt. Kunnen onze gevoelens en kan ons gedrag in den spiegel van Gods Woord de scherpe beoordeeling van dat Woord doorstaan? Indien niet, laat ons dan onze zonden belijden, en Hij, die getrouw en rechtvaardig is, zal ons vergeven en ons reinigen van alle ongerechtigheid. (1 Joh. 1 : 9.)
Waar de liefde ontbreekt, is de beste openbaring naar buiten misleidend.
Laat mij, om dit duidelijk te maken, als voorbeeld nemen een prediker, die buitengewoon begaafd is, die met Goddelijke kracht de vreemdelingen, wier taal hij niet geleerd heeft, kan toespreken in hun eigen taal. Het zou zeker grooten indruk maken en de bewondering opwekken, maar - indien hij geen liefde had, zou hij niets zijn, omdat hij slechts de aandacht op zichzelf zou vestigen. Zelfs al bracht hij zijn boodschap in de taal der engelen - en wat zou dat een bovennatuurlijke gave zijn! - maar hij had geen liefde, hij zou nog niet meer zijn dan een klinkend metaal of een luidende schel.
Zóó leert de Apostel ons in 1 Kor. 13.
En om den nadruk te leggen op hetgeen hij zeggen wil, gaat hij voort en veronderstelt voor een oogenblik, dat hij een wonder van geestelijk inzicht zou zijn, een begunstigde vertrouweling van de oneindige wijsheid, of, om zijn eigen woorden te gebruiken, een profeet, die al de Goddelijke verborgenheden weet en al de kennis bezit. Verder denkt hij zich in, een mensch te zijn van buitengewone geloofskracht, die ál het geloof heeft, zoodat hij bergen verzet. Indien hij echter, bij dit buitengewone, zonder liefde zou zijn, wat zou hij dan nóg zijn? Een groote in het Koninkrijk der hemelen? In 't minst niet! Met al deze gaven, zegt Paulus, ben ik niets. En al zou hij al zijn goederen uitdeelen - en wat kost het soms moeite om iets van het onze te geven! - ja, al zou hij zijn lichaam overgeven in den marteldood, maar hij zou geen liefde hebben, het zou hem niets baten.
De liefde moet het uitgangspunt zijn van alle Christelijke werkzaamheid, wil de Rechter van allen den arbeid waardeeren als zuiver goud, gebouwd op het eenig ware fondament. (1 Kor. 3 : 12.)
Wij kunnen hieruit leeren, dat het allermeeste wat gedaan wordt, bij voorbeeld voor de armen, zijn oorsprong niet altijd vindt in ware menschenliefde, en dat de grootste en vurigste ijver betoond kan worden, zonder dat deze voortspruit uit de liefde Gods.
Hoe onontbeerlijk is de liefde!
Dienst zonder liefde is gelijk aan voedsel zonder vitamine - een scheikundig verkregen substantie zonder voedende eigenschappen.
Maar, zal misschien iemand tegenwerpen, zou God niet alles kunnen overheerschen, en in Zijn oppermacht besluiten, dat tòch de zielen door zulk een dienst des Woords zouden worden gezegend op grond dáárvan, dat het Zijn eigen Woord is? Ja zeker, dat zou kunnen. Maar het blijft dan toch waar, dat de dienstknechten zelf in Gods oog niets zouden zijn en geen voordeel ervan zouden hebben. Hun arbeid voedt hun eigenliefde, die geen liefde is, en het loon zullen zij straks moeten derven.
Nog eens: hoe allerbelangrijkst is de liefde!
Allereerst om aan den dienst zelf de echte innerlijke waarde te geven, het nederig dienen, want gaven, die imponeeren, diepe kennis van de Schrift, en opofferende weldadigheid, tellen voor niets, als de liefde ontbreekt. Voorts is de liefde onontbeerlijk voor de voeding, den groei en de samenbinding van de schapen van Jezus' kudde, want zonder liefde zijn zij onverzorgd, worden zij verstrooid en komen zij om. Wat moet dit zijn voor Hem, die gevoelt wat Zijn verlosten lijden, en dit gevoelt als kwaad, Hemzelf aangedaan! (Hand. 9 : 4.)
De liefde, die inderdaad dient degenen, die van Christus zijn, is de ware toetssteen voor de liefde tot Christus. (Joh. 21 : 15-17.)
Voor ons is de Heer Jezus Zelf niet te zien, niet te tasten. Hij Zelf is niet in nood. Hen, die Hem in deze wereld liefhebben, zien wij echter om ons heen; wij komen met hen in aanraking: zij hebben allerlei behoeften en nooden. Als er nu bij ons gebrek is aan bewijzen van liefde jegens dezulken, wie zal dan getuigenis afleggen van onze liefde tot Hem? Zelfs Hij zal die moeten ontkennen. (1 Joh. 4 : 20.)
De liefde tot hen, die hetzelfde dierbare geloof hebben, beantwoordt aan het nieuwe gebod van Christus. (Joh. 13 : 34.) Het is alsof de Heer Jezus zeide: "Ik ben nog maar een kleinen tijd bij u, - maar gij hebt elkaar altijd. Hebt elkander lief!" Er is nooit een tijd geweest vóór Hij stierf, dat menschen van alle geslachten elkander konden liefhebben op grond van het feit, dat ze hun gemeenschappelijk voorrecht kenden: kinderen Gods te zijn. (Joh. 1 : 12.) Door den losprijs, dien Hij op het punt stond te betalen, door Zijn leven te geven, was nu die tijd gekomen. Maar die tijd is niet voorbij! Het is nog steeds een nieuw gebod, elke aardsche verwantschap overtreffend, en uitgaande boven alle aardsche zedelijke wetten. Het is het gebod van Christus, alsof Hij er slechts één had gegeven. (Joh. 15 : 12.)
In het leven van Zijn vergaderingen, van Zijn gemeente. In het erkennen in de practijk van Zijn kracht in haar midden door den inwonenden Geest, is de liefde de band der volmaaktheid, de practisch bindende kracht in het midden der geloovigen totdat Hij komt. (Kol. 2 : 2; 3 : 14.)
Liefde tot elkander toont aan de wereld, dat, wij de Zijnen zijn en dit is het krachigste getuigenis, dat wij kunnen afleggen voor onzen onzichtbaren Heer. (Joh. 13 : 35.) Maar als wij elkander bijten en opeten, fouten bij elkander zoeken en elkander veroordeelen, wat dan? Niet dat de geloovigen zonder fouten zijn, maar zij behooren door de liefde elkander te helpen, in heiligheid te wandelen, zoodat de critiek der wereld ontwapend en gestild worde.
Bovendien kunnen wij uit Gal. 5 : 13-14 besluiten, dat in het liefhebben van onze broeders, naar Christus' gebod, een alomvattende vervulling van den geheelen geest en de wet van Christus gevonden wordt. Zonder de liefde wordt de godzaligheid ondraaglijke wettisch gezindheid, of, wat erger is, zelfvoldaanheid.
"Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft; en wij zijn schuldig, het leven voor de broeders te stellen." (1 Joh. 3 : 16.)
De overgave van Christus voor ons, legt op ons de schuld, onze broeders lief te hebben als een onbeperkte verplichting.
"Wie niet liefheeft, heeft God niet gekend; want God is liefde." (1 Joh. 4 : 8.)
Uit: "A message from God."
T.D.