David was een oud man toen hij de woorden uitsprak: "Het heil is des Heeren; Uw zegen is over Uw volk." De Psalmen 3 en 57 heeft David gedicht, toen hij op de vlucht was, maar Psalm 57 geeft zijn gedachten weer, toen hij vlood voor het aangezicht van Saul. Deze laatste Psalm staat dus in verband met de gebeurtenissen uit het eerste boek van Samuël. In Psalm 3 echter wordt gezinspeeld op gebeurtenissen, die we vinden in het tweede boek van Samuël, toen David vluchten moest voor zijn zoon Absalom.
David heeft veel geleden; in zijn jonge dagen, maar ook in zijn ouderdom. In zijn jeugd werd bij miskend door zijn broeders, om Jonathans wil achtervolgd en bemoeilijkt door zijn schoonvader Saul. Op later leeftijd, toen hij oud was, leed hij door zijn eigen kinderen.
David heeft veel vijanden gehad: een leeuw, een beer, een reus, die een hoofd grooter was dan al het volk; maar veel erger was het voor hem, toen een jonge man, schoon van aangezicht en sterk, gesteund door een wijze als Achitofel, hem naar de kroon en het leven stond.
Doch in alle stonden heeft David rust in zijn God gevonden.
Hoe schoon komt dat uit in den derden Psalm! Omringd door vijanden, stelde hij zijn vertrouwen op zijn God, en smaakte en zag, dat de Heer goed is. Door dezen Psalm te maken, wilde bij ook anderen iets laten smaken van de trouw van zijn God.
Zijn vijanden zeggen: "Hij heeft geen heil bij God!" Maar David roept uit: "Het heil is des Heeren; Uw zegen is over Uw volk."
Tegenover de spottaal van zijn tegenpartijders stelde hij het feit, dat de Heer een schild voor hem was. Hij als krijgsman kende de waarde van een schild, dat men destijds gebruikte tot bescherming tegenover bedreigers. - Tot Abraham heeft God gezegd: "Vrees niet, Ik ben uw schild."
Davids vijanden onteerden God, maar hij zegt tot den Heer: "Gij zijt mijn eer!"
Zijn tegenstanders wilden hem terneerdrukken, maar David zag God, die zijn hoofd ophief.
Tegenover hetgeen de vijanden zijn, stelt David dus in zijn lied hetgeen zijn God voor hem was.
En wat gaat hij nu doen? Hij besluit, om in de benauwdheid God aan te roepen. In de Fransche vertaling staat in vers 5 niet: "Ik riep tot den Heer, enz." maar: "Ik zal tot den Heer roepen, en Hij zal mij verhooren." Hoe eenvoudig is dit! Om te roepen behoeft men zich niet in te spannen. Roepen kunnen kleine kinderen. David vertrouwde zich als een kind aan zijn God toe; ook voor alles wat er nog komen zou; en Hij was overtuigd, dat God hem niet zou begeven of verlaten.
Daarom vinden we hier, evenals in vers 3 en 9, het woordje "Sela." Dit is een rustteeken in de muziek. Davids ziel rustte in God.
Daarom kon hij in vers 6 laten volgen: "Ik lag neder en sliep." Hoe is het mogelijk, in zulke omstandigheden rustig neder te liggen en te slapen! Dit kán ook niet, wanneer het geloof zijn evenwicht verliest. Maar - veranderen de dingen soms, als wij niet slapen? Sliep Petrus niet rustig in den kerker en werd niet alles voor hem bereid?
David spreekt echter ook van ontwaken; een bewijs, dat hij waarlijk geslapen had. En hij kón slapen, omdat de Heer hem ondersteunde. Welk een troost is dat: ondersteund te worden door het woord Zijner kracht!
Daarom zegt David niet: "Ik vrees niet," maar: "Ik zal niet vreezen." Eerst zegt hij: "Ik zal roepen," nu zegt hij: "Ik zal niet vreezen; zelfs niet voor tienduizenden." Met God is men altijd in de meerderheid.
Maar als er nu één gaat slapen, die om hulp geroepen heeft, moet er toch een ander zijn, die waakt om het roepen te verhooren. Daarom zegt David: "Sta op, Heer!" Hoe durft een zwak, nietig mensch als David zoo iets te zeggen tot God! David ging vertrouwelijk om met zijn God. Het is alsof hij tot God zegt: Ik moet rusten, maar wil U voor mij waken, en voor mij werken"
Zooiets gaat toch ons verstand te boven! Maar wij kunnen nog vertrouwelijker tot God naderen, omdat Hij in Christus onze Vader is! Hij zal ons verlossen; Hij zal het doen. We kunnen tot Hem zeggen: mijn God, zooals Paulus dit deed. En ja, dan zien we, evenals David, in het geloof de vijanden verslagen, de moeilijkheden overwonnen. Immers: "Het heil is des Heeren; Uw zegen is over Uw volk!"
M. C.
Naar een avondtoespraak ter Conferentie in Den Haag.