VRAGEN EN ANTWOORDEN

 

Mej. J.R. te H. vraagt waarom in de Vergadering bij het zingen geen orgel wordt gebruikt.

 

Ik herinner u aan de artikelenreeks: "Het zingen der Gemeente," voorkomende in den 72sten jaargang (1929) van den "Bode des Heils."

Op bldz. 49 en 50 wordt uw vraag principieel beantwoord. Er is gewezen op het verschil in eeredienst tusschen Israël en de Gemeente. Israël was een volk voor deze aarde en de eeredienst was daarmee in overeenstemming: een mooi gebouw, mooie kleederen, mooie muziek van instrumenten van verschillenden aard, en zangkoren.

De Gemeente is een hemelsch volk, en de Heer Jezus heeft tot de Samaritaansche gezegd dat de ware aanbidders nu, in den genade-tijd, niet aanbidden te Jeruzalem of op den berg Gerizim, maar: in geest en in waarheid. Innerlijke, geestelijke gedachten en gevoelens, nemen bij de aanbidders nu de plaats in van uiterlijk schoone geluiden, voortgebracht door goede instrumenten en geoefende zangersafdeelingen.

In de gemeentelijke brieven is dan ook geen sprake van bij beurten zingen of van muziek-instrumenten, maar wel van zingen met het hart en met het verstand.

Ik vestig er nog de aandacht op, dat het hier gaat om den eeredienst, niet om prediking of Evangelisatiesamenkomst.

 


J.P. te V. vraagt of het voor een geloovige geoorloofd is genezing te zoeken bij zoogenaamde bestrijkers; menschen, die beweren bovennatuurlijke krachten te bezitten en daardoor allerlei kwalen te genezen.

 

In "Timotheüs" Is een dergelijke vraag reeds meer dan eenmaal beantwoord; vroeger door Dr Voorhoeve en 8 Mei jl. door Dr Boom. Deze laatste maakt de opmerking, dat veelal zulke personen op min of meer handige wijze misleiden, maar dat ook, als er werkelijk gebruik wordt gemaakt van zekere krachten in verbinding met geesten, het ernstig te veroordeelen is, tot de zoodanigen de toevlucht te nemen. Telkens bemerkt men, dat er geloovigen zijn, die de neiging hebben, langs bovennatuurlijken weg genezing te zoeken, of de toekomst te willen doorgronden. Begrijpelijk, maar verkeerd, als men zich dan niet tot God Zelf wendt. Wij behoeven niet elke bovennatuurlijke hulp uitgesloten te achten, maar moeten die verwachten van God.

 


Dezelfde vraagt, hoe het komt, dat in Hebreën 9 : 4 vermeld wordt, dat het gouden wierookvat in het heilige der heiligen stond, terwijl naar het Oude Testament het reukaltaar toch geplaatst was in het heilige vóór het voorhangsel.

 

In Hebreën 9 wordt ons gesproken over den Tabernakel in de woestijn, en de schrijver heeft in het bijzonder den grooten Verzoendag voor de aandacht. Daarom maakt hij geen melding van het reukaltaar, dat op dien dag niet gebruikt werd, en spreekt hij van het gouden wierookvat, dat op dien dag in het heilige der heiligen door den hoogepriester werd binnengedragen.

 


H.G. ten H. te E. is het niet eens met hetgeen in het artikel "Wereldbekeering" over de toekomst van Israël en van de wereld wordt gezegd. Hij vraagt of dan de middelmuur der omtuining niet is verbroken?

 

Ons antwoord is, dat er zeer zeker een merkwaardige overgang is gekomen van het oude in het nieuwe; dat de geloovigen uit de volken geen vreemdelingen meer zijn, maar medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods; dat dit echter niet wegneemt het blijvend verschil tusschen het volk Israëls van den ouden dag en in de toekomst, en de Gemeente van Jezus Christus, die volgens den Heer Zelf nóg moest gebouwd worden, toen Hij op aarde was. (Matth. 16 : 18.) In het Oude Testament was van de Gemeente, die de Heer Jezus bouwen zou - behalve dan in beelden - nog geen sprake. (Ef. 3 : 5.) Het volk Israëls was een aardsch volk met aardsche verwachtingen; het heeft den Mesias verworpen, maar zal nochtans, wat het geloovig gedeelte betreft, op aarde een heerlijke toekomst hebben. (Rom. 11 : 26 en 27.) Dit zal geschieden, nadat de verharding over Israël zal geweken zijn, en de volheid der volken zal zijn ingegaan; de Gemeente voltallig zal wezen. (Rom. 11 : 25.) Daarom staat er niet "daarna," maar "alzoo," d.i. op deze wijze. De Gemeente is het hemelsche volk, door den Heiligen Geest tot één lichaam gedoopt, dat den Heer Jezus tegemoet gaat, en door Hem in heerlijkheid zal worden opgenomen. De draad, met Israël verbroken vanwege de verwerping van den Christus, zal weer worden opgenomen als de Gemeente van de aarde zal zijn weggenomen. En dan zal niet alleen na een tijd van gericht het geloovig Israël een rijk gezegenden tijd op aarde hebben, maar zullen ook met Israël de volken tot de einden van het aardrijk worden gezegend. Het woord uit Jesaja 49 : 6, reeds nu blijkens Hand. 13 : 47 aanvankelijk vervuld doordat velen uit alle volken tot Christus komen, zal dan ten volle tot vervulling zijn gekomen. Lees daartoe in genoemd hoofdstuk de verzen 7-13.

Juist door Schrift met Schrift te vergelijken, leeren wij de dingen verstaan. Het onderscheid te zien tusschen Israël en de Gemeente, is de sleutel voor het recht begrip der Schrift. We worden dan ook bewaard voor de fout om de profetie der Schrift te vergeestelijken, waardoor de kracht der werkelijkheid haar wordt ontnomen.

Ik raad u zeer aan, het mooie boek te lezen van H. C. Voorhoeve Jzn: "De toekomst onzes Heeren Jezus Christus en de daarmede in verband staande gebeurtenissen." Vooral het eerste hoofdstuk is voor u zo belangrijk ter overdenking en bestudeering: "Het koninkrijk der hemelen en de gemeente van Christus."