OVERDENKINGEN OVER DE PSALMEN [1]

 

Psalm 1

 

Het boek der Psalmen begint met een heerlijk woord. De eerste en tweede Psalm vormen één geheel en zijn een inleiding tot het geheele Boek. Daarom lezen we het woord "Welgelukzalig" zoowel bij den aanvang van Psalm 1 als aan het slot van Psalm 2. Het treft ons dadelijk, dat de hoofdgedachte is: zegening, in verband met een leven in de vreeze des Heeren. Het gaat in het Boek der Psalmen - hoewel er uitzonderingen zijn, zooals we die o.a. hebben in Psalm 73 - om den zegen als gevolg van een rechtvaardig leven. Hoewel Gods genade in alles door de Psalmen heenstraalt, staan we er toch niet op den bodem der genade, maar van het recht. De rechtvaardige zal bloeien, en al wat hij doet, zal wèl gelukken; de goddeloozen zullen zijn als het kaf, dat door den wind wordt weggedreven. We vinden in Psalm 1 twee wegen: den weg der rechtvaardigen, en den weg der goddeloozen. De eerste draagt Gods goedkeuring, de tweede komt onder het oordeel. Als het om de rechtvaardigheid Gods gaat, kan dit niet anders. In betrekking tot Gods wegen van genade, vinden we andere dingen. Asaf kan het niet begrijpen, dat de ongeloovigen enkel voorspoed hadden, en dat de bestraffing van hem - een rechtvaardige - er allen morgen was. Om dit te verstaan, moest hij in het heiligdom ingaan, en Gods wegen met den mensch in Gods licht leeren zien. Nog anders is het, als we aan de genade denken. De grootste zondaar vindt erbarming, en de rechtvaardige ontvangt alleen uit genade loon.

 

In het eerste vers van onzen Psalm vinden we drie karaktertrekken, waarin de natuurlijke mensch zich openbaart. Ook nu nog. Er is sprake van goddeloozen, zondaren en spotters.

Het woord "goddeloos" in onze taal heeft ook wel de beteekenis van ongodsdienstig, los van God. Maar hier wil het zeggen: zedeloos, slecht, verkeerd, ondeugend. In de Psalmen worden een kleine honderdmaal de goddeloozen genoemd. Ze zullen worden verdaan: hun tanden zullen worden verbroken, enz.

De zondaren zijn dezelfde natuurlijke menschen, maar nu niet genomen in den algemeenen zin, dat alle menschen zondaren zijn. Het gaat hier om een, die wegens zijn gedrag en openbaring onder de menschen slecht staat aangeschreven. De vrouw in Lukas 7 was een zondares; zóó stond zij bekend wegens haar openbare leven. De blindgeborene zeide: "We weten, dat God geen zondaars hoort." Daarmede doelt hij op menschen, die zondig leven.

De spotters zijn zij, die niet alleen geen rekening met God houden, maar Hem openlijk hoonen, en in een bespottelijk daglicht stellen. Dat zijn volgens 2 Petr. 3 vooral de menschen van de laatste dagen, die de beloften Gods belachelijk maken door te zeggen: "Waar blijft nu hetgeen God gesproken heeft?" Het zijn menschen als Goliath, die God hoonde; als Sanherib, die de hoogste Majesteit lasterde; als Beltsazar, die niet schroomde, het heilige Gods te ontheiligen, alsof er geen God ware.

We vinden ons dus hier voorgesteld een dalende lijn, als ernstige waarschuwing voor den rechtvaardige. In geen enkel opzicht moet de rechtvaardige gemeenschap oefenen met goddeloozen, zondaren, spotters: niet wandelen in den raad der goddeloozen; niet staan op den weg der zondaren; niet zitten in het gestoelte der spotters.

Weer vinden we hier drie dingen. Wandelen, staan en zitten. Kunnen we dit niet ook een dalende lijn noemen? Eerst alleen wandelen, dan blijven staan, eindelijk gaan zitten? Welgelukzalig de geloovige, die zich hoedt voor den eersten stap op den verkeerden weg!

Het is duidelijk, dat het hier voor den geloovige gaat om het beginsel der afzondering van de wereld. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat we met hen, die van de wereld zijn, geen zaken mogen doen. Dat kan niet anders, anders zouden we de wereld moeten uitgaan. Een geloovig arbeider zal in vele gevallen genoodzaakt zijn, zijn arbeid te vinden bij een patroon, die God niet vreest. En omgekeerd zal een geloovig patroon soms werkkrachten moeten hebben, die met God geen rekening houden. Maar het gaat hier om gemeenschap oefenen, om vertrouwelijk omgaan. En dan moet er afstand zijn tusschen de wereld en de geloovigen. Want het licht kan met de duisternis geen gemeenschap hebben. Door het toch te doen is menig geloovige op een dwaalweg geraakt.

Nu begint dit menigmaal oogenschijnlijk onschuldig. Daarom wordt hier eerst wandelen genoemd. Men zit niet opeens in het gestoelte der spotters. Het gevaar is echter, dat men zoo terloops gemeenschap met de wereld zoekt en aanknoopt. Men voelt zich op zijn gemak met den wereldling. Misschien ziet men eenig maatschappelijk voordeel; wellicht wil men een betere positie verwerven of zoekt men naam en eer; ook kan het zijn, dat men de wereld heeft lief gekregen en daarom met de wereld gemeenschap zoekt. Maar hoe ook, men begeeft zich op het gladde pad, en men wandelt met hen, die niet met God wandelen, maar integendeel hun eigen voordeel zoeken naar menschelijke berekening. - De eerste stap, wat is die gevaarlijk!

Nu komt de tweede. Men staat weldra in het midden der zondaren. Niet een tot stilstand komen in den zin van willen terugkeeren, maar een zich aan het dagelijksch verkeer met de wereld gaan wennen, zoodat men zich daar meer op zijn gemak gevoelt. Zoo staat dan de geloovige in het midden der wereld! Vanzelf is dat niet zonder waarschuwing gegaan. In de eerste plaats heeft het geweten gesproken, en gezegd dat het den verkeerden kant opging. Dan heeft het Woord de ziel gezegd, dat het een weg is, die van God afwijkt. Misschien heeft ook een trouwe medegeloovige, die iets van de afwijking ontdekte, in liefde tot terugkeer vermaand. Het vlak is echter zóó hellend, dat men weldra zit in het gestoelte der spotters.

Misschien vindt ge dit wat te donker gekleurd? Maar het stáát hier zoo, en de ervaring leert het ook. Lot zat niet opeens in de poort te Sodom, maar in het eind was het toch zoo. Hij begon met wandelen met de goddeloozen, en staan bij de zondaars!

Laat ons waken! De vriendschap der wereld is vijandschap tegen God. (Jak. 4 : 4.) Hoeveel tranen zijn er geweend op het hellend vlak, toen eens de oogen open gingen!

En wat zijn nu de gevolgen? Van de goddeloozen wordt in de verzen 4 en 5 gezegd, dat ze als het kaf heen en weer drijven, en niet zullen bestaan in het gericht, evenmin als de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.

Hoe heel anders is het gesteld met den man, die zich niet met de booze wereld vermengt, maar zich afzondert om in des Heeren wet te lezen, met blijdschap, en die dag en nacht te overdenken. Hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt. Al wat hij doet zal wèl gelukken! De zoodanige is welgelukzalig!

Laat nu niemand zeggen: ik ben toch een geloovige, en dùs welgelukzalig. Dáárom gaat het hier niet. Het is niet de vraag, wat God van ons maakte, maar wat wij zijn voor God. En wanneer we als geloovige niet van de wereld gescheiden leven, kwellen we onze rechtvaardige ziel: zijn we niet welgelukzalig. Meer nog: we moeten niet alleen van de wereld ons gescheiden houden, maar ook met ons hart leven in de dingen des Heeren. Dán dragen we vrucht, en is onze weg voorspoedig.

J. A. V.


[1] Deze titel zegt reeds, dat het niet de bedoeling van den schrijver is, een beschouwing of verklaring van het Boek der Psalmen te geven. Br. Vellekoop heeft zich willen bepalen tot eenvoudige overdenkingen, die ons allen kunnen dienen voor ons practisch geloofsleven.
Het Boek der Psalmen is een verzameling van honderd vijftig liederen, gebeden en lofzangen, voor een groot deel door David vervaardigd, en verder van Mozes, Asaf, Heman, Ethan en enkele onbekenden. Het Boek is verdeeld in vijf deelen, (1-41; 42-72; 73-89; 90-106; 107-150.) waarvan elk deel eindigt met een lofprijzing.
Bij de beschouwing der Psalmen moeten wij bedenken, dat ze geschreven zijn in betrekking tot het volk Israëls. Vandaar, dat ze profetie bevatten van het Joodsche overblijfsel in de laatste dagen en van den Messias; vandaar ook, dat er veel in het Boek gesproken wordt over gerechtigheid en gericht. - De Psalmen bevatten echter ook geloofservaringen en -bemoedigingen, die mede voor de Gemeente des Heeren van groote beteekenis zijn. De Psalmen zijn dan ook onder ons geliefd, niet alleen omdat wij er telkens den Heer Jezus in vinden, maar ook omdat wij er voor ons eigen leven troost en kracht uit putten. - Red.