We willen samen zien op een ouden kampvechter, en hooren naar hetgeen hij ons uit eigen ervaring te zeggen heeft.
Het is in onzen tijd, waarin we zooveel vernemen en lezen over ontwapening - waarvan we echter weinig zien, want niettegenstaande al het spreken en schrijven er over. neemt de bewapening toe - hoog noodig het ons goed bewust te wezen, dat er in deze zondige wereld geen sprake kàn en màg zijn van geestelijke ontwapening. Als we niet overtuigd zijn, dat er dagelijks een strijd te strijden valt, dat er zonder ophouden door ons gekampt moet worden, dan worden we als verlamd, en zijn ongeschikt zoowel tot verdediging als tot aanval.
Mensch-zijn is strijder-zijn. Door de zonde is de strijd gekomen; de wet van oorzaak en gevolg: zonde-zorgen. En voor onze dagen geldt het meer dan ooit, dat er een "strijd om het bestaan" moet worden gevoerd. Dit ondervinden huismoeders en huisvaders, de zakenman en ondergeschikte, vooral ook de vele werkloozen of zij, die in hun vak geen werkkring kunnen vinden.
Nog met meer recht kunnen we zeggen: Christen-zijn is strijder zijn. Als Christen hebben we den strijd te strijden naar drie fronten: naar binnen, naar buiten en naar boven. - De strijd naar binnen is niet de strijd om de zonde te niet te doen of de zonden te doen verdwijnen. In dezen strijd zouden we niets vermogen Christus streed dezen strijd en behaalde de overwinning. Maar wel hebben wij te strijden tegen de uit de oude natuur opkomende begeerlijkheden of tegen de verlokkingen des vleesches, die ons overvallen. De apostel spreekt tot ons over "voor dood houden," over "dooden." We zijn wel der zonde gestorven en dus theoretisch - als dooden - niet vatbaar voor vleierij en boosheid. Maar praktisch hebben we, door den Heiligen Geest, deze waarheid toe te passen in ons dagelijksch leven. Telkens weer hebben we de zonde te wijzen op haar geoordeeld-zijn, zoodat ze niets over ons te zeggen heeft: hebben we haar negatief en positief de plaats te geven, die ze aan het kruis heeft gekregen. - De strijd naar buiten is de woestijn-beproeving, de verzoeking, de vervolging. De Hebreën hadden met dezen laatsten strijd bitter te kampen gehad, al was het nog niet ten bloede toe. - De strijd naar boven is de strijd in de lucht, tegen de wereldbeheerschers der duisternis, tegen de geestelijke machten der boosheid. Meer dan ooit hebben wij in onzen tijd daarmede te kampen. Want de lucht is besmet door onzen tijdgeest. En juist als we ons afzonderen willen tot gebed of onderzoek des Woords, treden deze vijanden ons in den weg om ons den geestelijken zegen te benemen.
Daarom is het zoo goed, naar Paulus te luisteren, die niet in het onzekere heeft gekampt, maar zijn lichaam heeft bedwongen, en die ons nu toeroept, zijn voorbeeld - en dat van anderen - te volgen.
Daartoe geeft hij aan de Hebreën drie kamp-regels: afleggen loopen, òpzien.
Is afleggen dan iets, dat we te doen hebben in den strijd? Als we aan den werkelijken strijd denken: neen. Dan spreekt Paulus elders over het aandoen en opnemen van de geheele wapenrusting. Er is een booze dag, als de duivel met zijn listen komt. Willen we dan staande blijven, zoo moeten we gewapend zijn met de geheele wapenrusting Gods. De apostel noemt in Efeze 6 de verschillende onderdeelen van deze wapenrusting op: de lendenen moeten omgord zijn met de waarheid, het borstwapen der gerechtigheid moet het lichaam bedekken, de voeten moeten geschoeid zijn met de toebereiding van het Evangelie des vredes, het schild des geloofs moet opgenomen worden om er de vurige (vergiftigde) pijlen van den booze mee uit te blusschen, de helm des heils moet het hoofd bedekken, en het zwaard des Geestes moet ter hand genomen worden. Zes wapenen tot verdediging en aanval, waarbij als zevende wordt gevoegd het gebed: want zonder afhankelijkheid en hulp van God zijn de wapenen nutteloos. "Sterkt u in den Heer, en in de kracht Zijner sterkte!" Als Paulus aan de jonge geloovigen te Thessalonika schrijft, vat hij de wapenrusting als het ware samen in twee hoofd-wapenen: het borstwapen des geloofs en der liefde, en als helm de hoop des heils. (1 Thess. 5 : 8.) Al deze uitdrukkingen lijken krijgshaftig: maar - er valt ook een veldtocht te ondernemen! De "strijd des geloofs" moet worden gestreden! Want de waarheid wordt aangetast. De vijand wil ons onze geestelijke voorrechten ontnemen. Daarom moet een geestelijke strijd worden gestreden in de geestelijke wapenrusting Gods.
Maar waarom spreekt de apostel hier dan van afleggen? Omdat hij aan een ànderen strijd denkt, en wel aan een kampstrijd. De renbaan der Romeinen is hem het beeld van den kamp, dien de geloovigen in Christus hebben te kampen. "Weet gij niet, dat die in de renbaan loopen, allen wel loopen, doch één den prijs ontvangt?" (Zie 1 Kor. 9 : 24-27.) Welnu, zegt Paulus, "loopt alzoo, dat gij dien verkrijgt!" En in dit beeld past dan volkomen de gedachte aan afleggen. "Een iegelijk, die kampt, onthoudt zich in alles." We weten het uit onzen tijd, wat de sportwedstrijden betreft: te voren moet men zich trainen, en alles wat ook maar eenigszins een belemmering zou zijn, moet worden weggedaan.
Wàt moeten we nu afleggen met het oog op den geestelijken kampstrijd? "Allen last en de zonde, die ons licht omstrikt." Twee dingen, die ons verhinderen kunnen, den prijs te verkrijgen.
Alle last. Voor ieder is deze last verschillend. - Allereerst voor den zondaar, die in den Christelijken wedloop wil gaan loopen. Voor den rijken jongeling waren het zijn bezittingen. Voor Saulus zijn godsdienstige voorrechten. Voor den blinde zijn kleed. Aardsche of geestelijke bezittingen zijn niet te veroordeelen: maar als we er aan hechten, of ze zijn ons een hindernis, dan moeten ze worden prijsgegeven. De rijke jongeling wilde vasthouden wat hij had, en deze last werd hem een hinderpaal om Jezus te volgen. Saulus en de blinde lieten alles los en wierpen alles weg voor Jezus: zij zagen op Hem en volgden Hem. De Heer Jezus heeft ergens gezegd: "Strijdt om in te gaan!" Dat wil niet zeggen, dat wij den strijd zouden hebben te strijden tot onze verlossing. Dien heeft Christus gestreden. Dat kon Hij alleen. Maar het wil zeggen, dat elke hinderpaal om Jezus te volgen en Hem te gehoorzamen, moet worden verwijderd door het geloof. Onze naaste familie, onze vrienden, onze liefhebberijen: alles moet wijken als het gaat om Jezus. - Welnu, dit geldt in tweede instantie ook voor den geloovige. Een gebonden hart kan zich namelijk niet omhoog verheffen. Alles wat ons eenigszins een verhindering daarin is, moet worden losgelaten. Misschien is het onze liefde tot de kunst; tot de wetenschap; misschien zijn het onze zaken; misschien is het onze vrouw, onze man, of zijn het onze kinderen. Op zichzelf is dit alles goed, maar zegeningen kunnen ons een hinderpaal zijn, als wij er door worden afgetrokken. Ook de zorg voor ons dagelijksch leven, onze onrust en ons ongeduld kunnen ons lasten zijn. De Heer Jezus heeft gezegd, dat we niet moeten zijn als de volken: bezorgd, onrustig, bevreesd. Ons lot verandert immers toch niet, al zijn we er nog zoo bekommerd over. Br. Darby zei eens: "Het menschelijk hart maakt het zichzelf moeilijk door te zien op de bezwaren; maar hoe meer het dit doet, hoe meer het neergeslagen wordt: het moet actief optreden tegen elke hindernis, opdat het bevrijd worde, niet van de moeilijkheden, maar van het onder de moeilijkheden gebukt gaan als lasten." De Heer Jezus heeft dat schoone woord gesproken: "Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven." Dat is een woord voor den beladen zondaar: maar ook voor den geloovige die onder zekere lasten gebukt gaat. Alles moeten we neerleggen - ook den last van een ons neerdrukkend verleden - aan de voeten van Hem den grooten Silo, den Rust-aanbrenger, die ons te midden van alles rust geeft, Zijn rust.
De zonde, die ons licht omstrikt. Niet alleen de dingen van dit aardsche leven, de moeilijke omstandigheden kunnen ons een hinderpaal zijn, neen, ook de zonde. Bij de Hebreën was dit zoo gebleken. De zonde van het ongeloof lag als een strik vóór hun voeten. (Hebr. 10 : 35-39.) Ze hadden veel verdragen voor Jezus. Maar het werd hun te erg. Zouden ze het Christelijk leven maar niet gemakkelijker gaan opnemen? Daarom wijst de apostel hen op de mannen en vrouwen des geloofs van den ouden dag. Het was een groote schare, die als rondom hen was. Dezen hadden alles veil gehad voor de belooning, die hen in heerlijkheid wachtte. De menschen, ja, de engelen hadden hun trouw gezien. (1 Kor. 4 : 9.) Zouden de Hebreën dan niet hun voorbeeld volgen? "Laat ons!" zegt de apostel, die, als een generaal sprekend tot zijn manschappen zichzelf insluit, wanneer hij allen opwekt om af te leggen, wat zou kunnen verhinderen voort te gaan en wat een oorzaak van val zou kunnen worden.
Den loop beginnen en voleindigen. Den wedloop loopen met volharding. "Loopen en niet moede worden." Is niet de Heer Jezus als de Aanvoerder - de Overste Leidsman - den loop begonnen, en heeft Hij dien niet voleind? Neen, het was voor Hem niet gemakkelijk! Het kruis moest Hij dragen, de schande ondergaan. Maar Hij verdroeg alles, en verachtte alles als van geen beteekenis, omdat de vreugde vóór Hem lag, straks in te gaan in de heerlijkheid, en niet alléén, maar als Voorlooper van een groote schare. Verzadiging van vreugde zou Hij smaken als Hij de vrucht zou zien van den arbeid (de moeite en inspanning) Zijner ziel. (Jes. 53 : 11.) 0, we moeten Hem aanschouwen! In Zijn heele leven! Wèlk een tegenspraak van de zondaars heeft Hij tegen Zich verdragen! Zouden wij dan moede worden, en in onze zielen bezwijken? Hij heeft dit alles ons ten voorbeeld verdragen. Meer dan alle getrouwe geloovigen van alle tijden, moeten wij Jezus navolgen als Voorbeeld.
Van Abel wordt gezegd, dat hij nog spreekt. nadat hij gestorven is. Daarom wordt van "getuigen" gesproken. Ze hebben ons maar niet een zekere leer gebracht, neen, hun heele leven en sterven is één getuigenis, ons ten goede.
Afleggen moeten we. Met volharding loopen en daartoe de getuigen van den ouden dag en Jezus aanschouwen in leven en wandel. Maar is dit genoeg? Neen, behalve deze voorbeelden hebben we nog noodig een Voorwerp des geloofs. Daarom lezen we: Ziende op Jezus! Dat zeggen: van alle andere dingen moeten we afzien en omhoog blikken. Daar is Jezus. Hij baande voor ons den weg. Daar ligt ook ònze hemelvreugde. – Zie, dan is het betrekkelijk korte lijden hier beneden voor ons toch wel der moeite waard! De heerlijkheid volgt: de hemelsche belooning. Is Jezus niet gezeten aan de rechterhand van den troon Gods? Vier malen zien wij Hem zóó in den Brief aan de Hebreën (Hoofdst. 1 : 3; 8 : 1; 10 : 12; 12 : 2.) Die hier werd tegensproken, en kruis en schande had te dragen en te ondergaan, is nu verheerlijkt, zittende op de eereplaats, Hem door God Zelf gegeven. "Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond!"
Laat ons dan ons oog van alles af - ook van een Mozes en Elia! - richten op onzen Heiland en Heer! Want ziende op Jezus wandelen we even gemakkelijk op de onstuimige als op de rustige zee. Ziende op Jezus laten we het kwade na en doen het goede. En ziende op Jezus.strekken we ons uit naar de onvergankelijke kroon, die den trouwen kampvechter straks als belooning wordtgegeven, en die hij dan weer nederwerpt aan de voeten van Hem, die alléén waard is de heerlijkheid, de eer en de kracht te ontvangen!