JOZEFS GESCHIEDENIS.

Praktische beschouwing.

MET DE MISDADIGERS GEREKEND.

Toen Jozef vluchtte, was hem zijn kleed reeds ontnomen. Hij wist wel, wat het laten van zijn kleed in de hand van zulk een vrouw, die tot alles in staat was, voor gevolgen voor hem kon hebben. Maar hij vlood nochtans. Hij wilde God trouw blijven. Liever wilde hij sterven, dan den wil van God verzaken. En de vrouw, die zich door haar begeerlijkheid geheel door Satan liet gebruiken als zijn instrument, rustte niet, voordat Jozef was weggedaan. Bij haar was zondelust, bedrog, leugen en geweld. En daarin diende zij gehéél haar meester, den duivel. Zoo is zij een beeld van de wereld, die zich geheel voor Satan beschikbaar heeft gesteld in de verwerping van Christus. Daarom wordt hij ook de overste der wereld genoemd. [1] Overal omringt de wereld Gods kinderen, en doet al het mogelijke om hen voor zich te winnen. Haar voorgewende liefde is niets anders dan de sterke stroom van een draaikolk, die alles wat in zijn bereik komt naar het midden trekt en dan naar den afgrond zuigt. In den grond haat de wereld allen, die haar niet dienen willen. En als zij afgewezen en ontvloden wordt, keert zij zich in vijandschap en geweld tegen hen. Maar toch - aan het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid, kan men alleen door de vlucht ontkomen. [2]

Laat ons dan tegen de gevaren der wereld waken! [3]

Bij de staatsmisdadigers kwam Jozef terecht; in de onderste cellen! Alsof hij een gevaar was voor het gezag en het volk! Hij werd gerekend met hen, die in den kuil nederdalen. [4] En met de ergste misdadigers werd hij meegerekend, zoodat hem geen leed gespaard bleef. Zijn voeten kwamen in den stok, en zijn persoon in de ijzers! [5] Daar lag hij nu in duisternis en diepte! Ver van vrienden en bekenden, in groote smarten! Duister waren ook Gods wegen. Maar … God bleef ook hier zijn God, en door het geloof in den Machtige Jakobs leerde hij stil zijn en berusten. En - van den stillen, onderworpen lijder ging een krachtig getuigenis uit. De Heer kon ook nu met Jozef zijn, hem door Zijn goedertierenheid vertroosten, en hem genade geven in de oogen van den overste van het gevangenhuis. [6] Deze werd overtuigd, dat geen der gevangenen was als Jozef. En toen hij Jozef in de gevangenis in zijn dienst nam, liet hij weldra alles in Jozefs hand. Van alle anderen wist het hoofd van de bewaarders der gevangenen, dat zij schuldig waren, maar van dezen éénen getuigde hij, door het onbeperkt vertrouwen, dat hij hem gaf: deze mensch is rechtvaardig! [7]

En - zelfs keerde het vertrouwen van den overste der trawanten in Jozef terug. [8] Toen twee hovelingen tegen Farao zondigden, en in den kerker geworpen werden, bestelde hij Jozef bij hen om hen te bewaren en te dienen. [9] En de overste der trawanten was Potifar. Zeide ook deze dus daardoor niet eigenlijk: ik vind geen schuld in Jozef? Maar waarom liet hij hem dan niet los? Ach, hij wilde voor de menschen de eer van zijn huis behouden, de vriendschap der wereld.

Toen nu Jozef deze twee misdadigers verzorgde, bleek weer treffend schoon zijn gezindheid. [10] Bij al het leed, dat hem getroffen had, stelde hij levendig belang in hen, met wie God hem in aanraking bracht. Toen deze gevangenen ongesteld waren, zag hij hen aan en vroeg deelnemend naar de oorzaak ervan. Eigen leed en smart ter zijde stellend, had hij een open hart en oor voor de bekommernissen van anderen. Hoe gaarne wilde hij hen helpen met den bijstand van God. Hij toonde een vriend te willen zijn van bedrukten, al waren zij ook misdadigers. Door menschen was hij met de misdadigers gerekend, zelf boog hij zich in hun nooden tot misdadigers neer! Hoe helder straalde hier in den donkeren kuil de gezindheid van Jozefs hart! Een gezindheid, die volmaakt in Christus openbaar is geworden, Die, ofschoon verworpen en straks met de misdadigers gerekend, Zich hier op aarde neerboog tot alle bedroefden, en niet vroeg naar eenige verdienste. In het lot der schuldigen stelde Hij het grootste belang, en voor hen had Hij een open oor en hart. Later zullen wij hierop nog terugkomen. Maar nù willen wij er op wijzen, dat, als Jozef zoo vriendelijk belangstelde in de nooden en zorgen van allen, met wie God hem in verbinding stelde, wij, met het voorbeeld van Eén meer dan Jozef voor oogen, ons toch te beijveren hebben om deel te nemen aan de nooden van hen, die ons omringen. Laat ons daarnaar omzien, daarnaar vragen. Alleréérst naar de groote geestelijke nooden, maar óók naar de algemeene ellende. Altijd bereid om de helpende hand te bieden. [11]

Jozef, die geroepen werd om in de gevangenis te dienen, heeft ook werkelijk allen gediend, die hem toevertrouwd werden. Steeds was voor hem zijn dienen de dienst van God. Daarom, welken dienst hij ook te verrichten had, overal diende hij met dezelfde trouw. Als hij zijn vader diende, of Potifar, of in de gevangenis. In zijn dienst ging zijn weg steeds naar beneden; dieper dan in den kuil kon hij niet dienen; maar naarmate de weg donkerder werd, werd ook de heerlijkheid van den dienst grooter.

In korten tijd had Jozef het vertrouwen der beide hovelingen gewonnen. [12] En toen hij belangstellend vroeg naar hun zorgen, deelden zij hem hun droomen mede. Jozef zelf was zich bewust, dat God de droomen kon verklaren, maar ook, dat Hij hèm hiervoor wilde gebruiken. [13] Alleen door zijn omgang met God kon hij deze vastheid in zijn overtuiging bezitten.

Jozef verklaarde hun dan de droomen, en na drie dagen werd het feest van Farao's geboortedag voor den schenker een reuk uit het leven ten leven, en voor den bakker een reuk uit den dood den doode. [14]

Maar - tevens zien wij in deze geschiedenis, dat Jozef wankelen kon. Christus alléén is de Voleinder des geloofs en daarom onze Overste Leidsman. Jozef was zwak. Eerst bad hij zijn broeders om genade; later begreep hij niet de wijze, waarop Jakob Manasse en Efraïm zegende, en dat was eerst kwaad in zijn oogen; en hier wendde hij zich tot den schenker om zijn bemiddeling tot bevrijding, en trachtte zijn medelijden op te wekken. "Doe weldadigheid aan mij," sprak bij tot den schenker. [15] Doch hij moest daarna ondervinden, dat de weldadigheid des menschen is als een morgenwolk, als een vroegkomende dauw, die henengaat. [16] De schenker vergat hem. [17] Tevergeefs wachtte Jozef, dag in dag uit, totdat twee volle jaren verliepen. De bevrijding van den schenker was eerst voor hem als een ster der hoop in den donkeren nacht der beproeving, maar die ster was een dwaalster en verdween in de bittere teleurstelling van de ondervinding van 's menschen ondankbaarheid. Maar … die ster mocht verdwijnen en Jozef in nog grooter duisternis achterlaten, - het Woord des Heeren bleef. De rede des Heeren heeft hem doorlouterd. [18] - God had tot hem gesproken in de droomen. Hij had tweemaal gesproken, want het besluit om Jozef te verhoogen stond bij Hem vast. [19] En dit heeft Jozef door alle bittere teleurstellingen heen leeren verstaan. Daaraan leerde hij zich vastklemmen. Allen en alles vielen bij hem weg; God alleen bleef over. De Machtige Jakobs kon hem uit den kerker verlossen, en het "hoe" wilde hij aan Hem overlaten. Toekomst, weg en lot stelde hij in Zijn sterke handen. En die handen, rustende op zijn zwakke armen, maakten hem sterk in het geloof, om, als de onzichtbare vijand hem hoonend een doodsteek in zijn beenderen wilde toebrengen door te zeggen: Waar is uw God? met zijn boog de overwinning te behalen, en als overwinnaar zich op te richten en te antwoorden: Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts en mijn God! [20}

En toen de rede des Heeren hem doorlouterd had, toen bij Jozef alles onderworpen was aan den wil van God, toen het: Uw wil geschiede! ook zijn bede was, had God Zijn doel bereikt, en kon Zijn Woord in vervulling gaan. [21] Het lijden van Jozef kon een einde nemen, en de heerlijkheid lag voor hem gereed.

Hier heeft Jozef door bittere teleurstellingen heen de volharding en het Godsvertrouwen geleerd, om later, tot den troon geroepen, negen jaren rustig te wachten op de hereeniging met zijn beminden vader. Gods tijd was nu zijn tijd geworden; Gods weg zijn weg; Gods wil zijn wil.

Geliefden! dat is de belangrijke les, die God ook ons leeren wil. Daartoe moet menigmaal allerlei lijden en moeite dienen. Bittere teleurstellingen zijn soms ons deel. Maar als wij die les leeren, zal de beproeving van ons geloof in de openbaring van Jezus Christus bevonden worden tot Zijn lof en heerlijkheid en eer! [22]

Zoo is de verdrukking om haar uitkomst de moeite waard.


[1] Joh. 12 : 31;

[2] 2 Petr. 1 : 4;

[3] 1 Joh. 2 : 15-17.

[4] Gen. 39 : 20; 40 : 15; Ps. 88 : 5;

[5] Ps. 105 : 18;

[6] Gen. 39 : 21;

[7] Gen. 39 : 23;

[8] Gen. 40 : 1 enz.;

[9] Gen. 40 : 3 en 4;

[10] Gen. 40 : 5-8.

[11] Gal. 6 : 9 en 10;

[12] Gen. 40 : 9, 16.

[13] Gen. 40 : 8;

[14] Gen. 40 : 20-22; 2 Kor. 2 : 16 ;

[15] Gen. 42 : 21; 48 : 17 en 18; 40 : 14 en 15;

[16] Hoséa 6 :4b;

[17] Gen. 40 : 23;

[18] Ps. 105 : 19b;

[19] Gen. 41 : 32.

[20] Ps. 42 : 11 en 12;

[21] Ps. 105 : 19a;

[22] 1 Petr. 1 : 7.