TWEE-GESPREKKEN.

DE EERSTE DAG DER WEEK.

 

A. - Waarom komen wij op Zondag samen om brood te breken? Vinden wij in het Nieuwe Testament dienaangaande een gebod?

 

B. - Het woord "Zondag" komt niet in het N. T. voor. De benamingen: Zondag, Maandag, enz., zijn afkomstig uit den tijd, dat onze voorouders, die Heidenen waren, zon en maan en verschillende afgoden aanbaden.

 

A. - Nu ja, ik had ook eigenlijk niet Zondag moeten zeggen, maar eerste dag der week.

 

B. - De Israëlieten hadden niet dezelfde benamingen voor de dagen der week als wij. Zij telden voorts de dagen naar den Sabbatdag. De eerste, de tweede dag na den Sabbat, enz. De zevende was dan de Sabbatdag. "De achtste dag" of "des anderen daags na den Sabbat," (zie Lev. 23 : 11, 15, 16 en 39.) was dus natuurlijk weer de eerste dag. Zooals wij in het N. T. telkens lezen: "De eerste dag der week." Deze uitdrukking komt acht keer voor, en wel in Matth. 28 : 1, Mark. 16 : 2 en 9, Luk. 24 : 1, Joh. 20 : 1 en 19, Hand. 20 : 7 en 1 Kor. 16 : 2. Dan lezen wij nog in Openb. 1 : 10: "Ik was in den Geest op den dag des Heeren." Dit is een andere uitdrukking dan dag des Heeren in den zin van dag der toekomst. Letterlijk staat hier: "Op des Heeren dag," evenals in 1 Kor. 11 : 20 "des Heeren Avondmaal." De Engelschen zeggen dan ook altijd, als het over den Zondag gaat: "des Heeren dag" in plaats van "den dag des Heeren." - Het oorspronkelijk voor "dag des Heeren" in Openb. 1 : 10 is heel anders dan het elders in het Nieuwe Testament voorkomende "dag des Heeren." In 't laatste geval is het "een dag des gerichts; in 't eerste "des Heeren dag," dat is (zooals Prof. Dr. H.H. Kuyper onlangs zoo schoon in "De Heraut" uitdrukte): de dag van Christus, onzen Heere, de dag, die den naam ontving van den Heere Jezus Christus, een naam, door den Apostel Johannes gebruikt als een bij allen bekenden.

 

A. - Maar we vinden toch in de genoemde plaatsen geen gebod of voorschrift om dien dag op bijzondere wijze te vieren?

 

B. - Neen, een gebod dienaangaande hebben wij niet. De Sabbat was voor Israël een verbods-dag; maar wij zijn niet onder de wet, doch onder de genade. (Rom. 6 : 14.)

Het beste zal wel zijn, dat we eens in het kort nagaan, wat ons in bovengenoemde Schriftplaatsen gezegd wordt.

In vier er van (Matth. 28 : 1, Mark. 16 : 2, Luk. 24 : 1 en Joh. 20 : 1.) vinden we Maria Magdaléna en de andere vrouwen gaande naar het graf om het te bezien. Ze vinden den steen afgewenteld, een ledig graf, en weldra (eerst Maria Magdaléna alleen, maar later ook de andere vrouwen) zien ze den opgestanen Heer. In Mark. 16 : 9 lezen we dan: "Toen Hij nu opgestaan was, zeer vroeg op den eersten dag der week, enz." De hoofdgedachte is dus de opstanding des Heeren Jezus, dit groote en heerlijke heilsfeit, waarmee eigenlijk alles wat ons Christelijk geloof betreft staat of valt. (Zie 1 Kor. 15.) We zouden dus elken eersten dag der week kunnen beginnen met in onze harten te zingen: "Jezus leeft, Hij overwon! wie kan Zijnen roem verkonden!" Of met een ander lied, dat over de opstanding des Heeren spreekt.

In de zesde door mij genoemde Schriftplaats, Joh. 20 : 19, vinden wij de elven met nog meer anderen, zooals blijkt uit Luk. 24, samenvergaderd. De Heer Jezus komt dan Zelf in hun midden met Zijn: "Vrede zij u." Een week later - na acht dagen - waren zij wederom binnen, en dan komt de Heer opnieuw Zelf in hun midden. (Joh. 20 : 26 en 27.) Hierdoor hebben wij toch wel een belangrijke aanwijzing, op den eersten dag der week samen te komen. De Heer Zelf heeft, door beide malen op dien dag in het midden Zijner discipelen te komen, dien dag daartoe blijkbaar aangewezen; hoewel we natuurlijk ook op andere dagen mogen vergaderen, voorzoover onze werkzaamheden en huiselijke omstandigheden dit toelaten.

Maar er is meer. In de zevende door mij genoemde tekstplaats vinden we het antwoord op hetgeen ge in het begin gevraagd hebt. In Hand. 20 : 7 lezen we toch: "En op den eersten dag der week, toen wij vergaderd waren om brood te breken, sprak Paulus tot hen, willende des anderen daags verreizen, en hij rekte zijn rede tot middernacht." De zin is: "Op den eersten dag der week ... sprak Paulus tot hen, enz." En dan, om duidelijk aan te toonen wanneer dit geweest was, wordt er tusschen gevoegd: "Toen wij vergaderd waren om brood te breken." En de Grieksche woordvorming toont aan, dat hier sprake is van een als naar gewoonte op dien dag brood breken. Dit blijkt trouwens ook uit de heele redeneering. Want niet dat ze daar brood braken is het buitengewone in dezen tekst, maar dat Paulus daar was en zoo lang tot hen sprak. Broodbreken deden ze elken eersten dag der week; en bij die gelegenheid sprak Paulus thans tot hen. Hij stelde er blijkbaar groot belang in, den eersten dag der week in het midden der geloovigen te zijn, waarom we eenige malen in de Handelingen lezen, dat hij zeven dagen bij hen bleef, zoodat hij dan vanzelf een eersten dag der week bij hen was.

Nu wil dit weer niet zeggen, dat ons verboden zou zijn, op een anderen dag brood te breken. In Hand. 2 : 46 lezen we, dat de eerste Christenen te Jeruzalem dagelijks in den tempel volhardden en in de huizen brood braken. Maar uit de latere mededeeling blijkt, dat daartoe later de eerste dag der week werd afgezonderd. De toestand van Hand. 2 was dan ook geen blijvende toestand; dit zou hier op aarde immers niet kunnen, want God roept ons tot onzen dagelijkschen arbeid, waarin we Hem óók kunnen en behooren te verheerlijken.

In 1 Kor. 16 : 2 tenslotte, hebben we nòg een belangrijke mededeeling, die ons toont, wat de Heer van ons op Zondag wil. Op den eersten dag der week namelijk moest een iegelijk (daar is dus niemand van uitgezonderd) iets wegleggen, en dat niet willekeurig, maar naardat men welvaart had, voor de behoeften der heiligen. Op andere plaatsen is dan nog sprake van het inzamelen voor het werk des Heeren. En deze aanwijzing was niet alleen voor de gemeente te Korinthe bestemd, neen, de apostel had dit ook verordend in de gemeenten van Galatië. (1 Kor. 16 : l.)

 

A. - Het is mij nu duidelijk, dat het naar den geest der Schrift is, dat wij op den eersten dag der week samenkomen om brood te breken. Maar kunnen wij dan verder op dien dag doen wat wij willen?

 

B. - Laat ik eerst antwoorden, dat we dit op andere dagen evenmin kunnen of mogen. Wij behooren voor elken dag te vragen: "Heer, wat wilt Gij, dat ik doen zal?" Maar ... het is toch van bijzondere beteekenis, wat den eersten dag der week betreft. Andere dagen zijn bestemd voor ons gewone werk, maar de eerste dag der week behoort op bijzondere wijze onzen Heer toe.

Uit Openb. 1 : 10 zien we immers duidelijk, dat die dag in onderscheiding van de andere dagen de "dag des Heeren," of eigenlijk "des Heeren dag," wordt genoemd. Die dag - ik herhaal - is niet de dag des oordeels, de dag des Heeren in den zin van het Oude Testament, of, bij voorbeeld, van 1 Thess. 5 : 2. Maar het is een dag in den gewonen zin van het woord, een dag van vier-en-twintig uren, waarop Johannes in den Geest was, en gezichten kreeg, die de toekomst-dagen of -bedeelingen betroffen. De bijzondere uitdrukking "des Heeren" vóór het daaropvolgend zelfstandig naamwoord komt slechts twee keer in het N. T. voor: in Openb. 1 : 10 en in 1 Kor 11 : 20. In de eerste tekstplaats betreft het den dag des Heeren; in de tweede het Avondmaal des Heeren. De bedoeling is dus, dat, evenals het Avondmaal niet van ons, maar van den Heer is, Hem toebehoort, zoo ook de dag des Heeren in bijzonderen zin Zijn eigen dag is. We moeten derhalve dien dag bijzonder wijden aan Hem en Zijn dingen.

God geve ons genade, dien dag op een Hem welbehaaglijke wijze te gebruiken. De wereld heeft er een dag van sport en spel, een uitgaansdag, een dag van vermaak van gemaakt. Er is een groot gevaar, dat vooral de jongeren onder ons door dien geest worden beïnvloed. Wij moeten stééds bedenken, dat de eerste dag der week is: des Heeren dag.