Komt Christus voor of na het Duizendjarig Rijk?

 

Op deze vraag geeft de Schrift een duidelijk antwoord.

1. Daniël, als hij de uitlegging geeft van Nebukadnezars droom, kondigt de komst aan van het Koninkrijk, dat in eeuwigheid niet zal verstoord worden, maar al de bestaande koninkrijken zal vermalen en teniet doen. (Dan. 2 : 44, en 7 : 13, 14, 27.)

Dit is de profetie, waarop voornamelijk de Joden hun verwachting van het Messiaansche Rijk bouwden.

Toen de Heer Jezus in Judea Zijn heerlijke wonderen deed, meende het volk, dat het door Daniël aangekondigd Rijk terstond zou worden opgericht. Als antwoord daarop sprak de Heer Jezus de gelijkenis van den welgeboren man, in Lukas 19 : 11-27 vermeld. De welgeboren man reist naar een vergelegen land om een koninkrijk te ontvangen, en tijdens zijn afwezigheid doen zijn knechten handel met wat hij hun heeft toevertrouwd. Nu zijn er enkele woorden van het hoogste gewicht in deze gelijkenis. Dat zijn de woorden "weder te keeren" en "Toen hij wederkwam na het koninkrijk ontvangen te hebben." Die welgeboren man is Christus. Hij is weggereisd en heeft het koninkrijk van Zijn Vader ontvangen. Om het op te richten moet Hij wederkomen. En als Hij wedergekomen is, dan richt Hij het rijk op. Doch eerst moet Hij straffen degenen, die niet hebben gewild, dat Hij Koning over hen zijn zou en die Hem een gezantschap hebben achterna gezonden met de opdracht: "Wij willen niet, dat deze over ons koning zij." Voor dezulken is er niets dan oordeel, terwijl de dienstknechten, die tijdens de afwezigheid van den Koning hun getrouwheid hebben getoond, worden beloond. Doch wat vooral van beteekenis is voor de vraag, die we te beantwoorden hebben, is het feit, dat de Koning eerst terugkeeren moet, en dan het Rijk opricht.

2. Merkwaardig zijn verder de woorden uit Mattheüs 24: "En terstond na de verdrukking dier dagen." In Zijn rede, die daar opgeteekend is, voorspelt de Heer Jezus de verwoesting van den Tempel, de overrompeling van Jeruzalem, en de verstrooiïng van de Joden, die al deze ellende nog overleefd hebben. Lukas 21 geeft ons de volgende beschrijving: "Er zal groote nood zijn in het land, en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder al de volken; en Jeruzalem zal door de volken vertreden worden, totdat de tijden der volken vervuld zullen zijn." (Luk. 21 : 23 en 24.) En wat zal het einde zijn van dezen lijdenstijd, van dien dag der benauwdheid?

De woorden uit Matth. 24, hier boven reeds aangehaald, geven het heerlijke antwoord daarop: "Terstond na de verdrukking dier dagen zal … het teeken van den Zoon des menschen verschijnen in den hemel …; en zij zullen den Zoon des menschen zien, komende op de wolken des hemels met kracht en groote heerlijkheid." (Verzen 29-31.) Derhalve - "terstond na de verdrukking" en niet na een gezegenden tijd van vrede en heerlijkheid. Vóór het Duizendjarig Rijk en niet daarna!

De dagen der verdrukking, waarvan hier sprake is, en waarna de Heer Jezus komen zal om het Rijk op te richten, beginnen met de verwoesting van Jeruzalem en met de verstrooiïng der Joden, reeds meer dan achttien eeuwen geleden. Zij gaan voort gedurende den tijd, dat de Joden over de geheele aarde verspreid zijn, en eindigen, als de tijden der volken vervuld zullen zijn en de Zoon des menschen verschijnt. Hieruit blijkt wel zeer duidelijk, dat de Koning terugkeert vóórdat het Rijk des vredes wordt opgericht.

3. Petrus, sprekende in den Tempel tot de mannen van Israël, zegt: "Hebt dan berouw … opdat de tijden der verkwikking mogen komen van het aangezicht des Heeren, en Hij zenden moge Jezus Christus, die u te voren verordend is, dien de hemel moet opnemen tot op de tijden der herstelling aller dingen, waarvan God gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten van oudsher." (Hand. 3 : 19, 20, 21.) De woorden: "de tijden der herstelling aller dingen" slaan - dat zal wel niemand betwisten! - op een tijdperk van algemeenen zegen en vrede. Vrede op aarde zal in de toekomst gemaakt worden. En dit tijdperk breekt niet aan, alvorens de Heer Jezus wederkomt. Immers we lezen: "Dien de hemel moet opnemen tot op de tijden der herstelling aller dingen." Die tijd van zegen vangt dus aan met de komst en openbaring van Christus. Eerst Zijn komst en dan het Vrederijk.

4. Paulus beschrijft in 2 Thessalonika 2 de komst van den dag des Heeren. "Die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen zij, en geopenbaard zij de mensch der zonde, de zoon des verderfs." Deze "zoon des verderfs," de "wettelooze," zal worden verteerd door den Heer Jezus met den adem Zijns monds. En als deze tegenstander en verdrukker is teniet gedaan, kan het Overblijfsel Israëls in vrede wonen. Ook hier blijkt het weer duidelijk: De Heer Jezus moet eerst komen voor de Zijnen, en dán - nadat Hij den Antichrist zal hebben onttroond, teniet gedaan zal hebben door de verschijning Zijner komst - zal Hij het heerlijke Vrede-rijk oprichten.

 

5. Ook wat het Nieuwe Testament ons leert aangaande de opstanding der geloovigen is een bewijs. In 1 Thess. 4 : 15, 16 wordt ons geopenbaard, dat de Heer Jezus Zelf komen zal van den hemel, om de in of door Hem ontslapenen op te wekken en de levend-overgeblevenen te veranderen, hen namelijk, die "overblijven tot de komst des Heeren." Daarmede is geheel in overeenstemming 1 Kor. 15 : 23, waar we lezen: "De eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, bij Zijn komst." En evenzeer wordt dit bevestigd door Openb. 20 : 5 en 6, waar staat: "Dit is de eerste opstanding. Welgelukzalig en heilig, die aan de eerste opstanding deel heeft; zij zullen met Hem (Christus) heerschen de duizend jaren." Naar deze opstanding strekte de apostel zich uit. Het is de opstanding niet der dooden, maar "uit de dooden." (Fil. 3 : 11.) Uit deze en daarmede overeenkomende Schriftplaatsen leeren we, dat de Heer komen zal om de rechtvaardigen op te wekken, opdat zij met Hem deel zouden hebben in Zijn Koninkrijk, en met Hem zouden heerschen "de duizend jaren."

1 Kor. 15 : 54 leert ons, wat op die komst des Heeren en de opstanding der rechtvaardigen volgen zal. We lezen daar de woorden uit Jesaja 25: "De dood is verslonden tot overwinning." In Jesaja staat dit woord in direct verband met de zegeningen van het Vrede-rijk. We lezen daar: "En de Heer der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol merg, van reine wijnen, die gezuiverd zijn … Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heer zal de tranen van alle aangezichten afwisschen, en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de gansche aarde wegnemen, want de Heer heeft het gesproken. En men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken; deze is de Heer, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid." (Jes. 25 : 6-9.)

Kan het wel duidelijker blijken, dat de tweede komst des Heeren aan het begin en niet aan het eind is van het Duizendjarig Rijk; dat Hij er vóór komt en niet er na?

 

6. De Schrift onderscheidt: de Schepping, Israël, de Volkeren en de Gemeente. In het Nieuwe Testament staat de Gemeente voorop. Dan volgt Israël, dat hersteld zal worden. Daarna de Volkeren, die gezegend zullen worden. En ten slotte de Schepping, die zal worden vrijgemaakt van de slavernij der verderfelijkheid. Doch noch voor de Gemeente, noch voor Israël, noch voor de Volkeren, noch voor de Schepping is er eenige zegen te verwachten, afgescheiden van de komst van Christus. Alles wacht op de bedeeling van de volheid der tijden, wanneer alles onder één hoofd te zamen gebracht zal worden, wat in de hemelen en wat op de aarde is. (Ef. 1 : 10.) Christus komt eerst, en daarna zal er vrede en heerlijkheid gevonden worden.

Laat ons dat nu nog eens in het bijzonder nagaan, eerst met het oog op de Gemeente, dan ten aanzien van Israël, vervolgens in betrekking tot de Volkeren, en ten slotte ziende op de Schepping.

 

1. De Gemeente.

 

Overal in het Nieuwe Testament wordt de Gemeente ons voorgesteld als een uitverkoren lichaam, en, in vergelijking met de menigten der aarde, als een klein kuddeke. "Simon heeft ons verhaald - zoo zegt Jakobus - hoe God de volken heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn naam." (Hand. 15 : 14.) Dit is het werk Gods in de tegenwoordige bedeeling. De Gemeente is ons niet alleen beschreven als door God uitverkoren, maar eveneens als een lichaam, hier geroepen om een getuigenis te zijn en te worden vervolgd. Ze is wel in de wereld, maar niet van de wereld. De Gemeente zal eerst voltallig zijn, zij zal eerst haar volkomenheid bezitten als een "verheerlijkte Gemeente," wanneer Christus komt om Zijn heerlijke opstandingskracht te bewijzen aan degenen, die in of door Hem ontslapen zijn. Dat is haar gelukzalige hoop, en het genot, daaruit voor haar voortvloeiend, zal wezen: te heerschen met Hem in Zijn Koninkrijk over een verloste Schepping, als Bruid met Hem vereenigd, deelende in Zijn macht. Alles wacht dus op de opstanding; eerder is de Gemeente niet volkomen; en deze opstanding valt weer samen met de komst des Heeren, en vóór Zijn komst kan er geen sprake zijn van een Duizendjarig Rijk!

 

2. Israël.

 

We halen nog eens Hand. 15 aan, maar lezen nu het vervolg, n.l. vers 16: "Na dezen - d.i. derhalve na de roeping der Gemeente, - zal Ik wederkeeren, en wederopbouwen den tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verwoest is, zal Ik wederopbouwen, en Ik zal dien wederoprichten." Hier doet Jakobus een beroep op Amos, uit wiens profetie hij het negende hoofdstuk, vers 11 en 12, aanhaalt. Dit hoofdstuk behelst een profetie aangaande een herstelling van Israël in zijn land en in zijn steden en wijngaarden. "En Ik zal ze in hun land planten, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit het land, dat Ik hun gegeven heb, zegt de Heer, uw God." (Amos 9 : 15.) Maar van een herstel des volks kan geen sprake zijn, tenzij de Messias Zelf kome. "Ik zal wederkeeren." "Ik," "Ik" zal al deze dingen doen, en in al zijn kracht en heerlijkheid recht laten wedervaren aan Mijn verbond met Abraham, Izaäk en Jakob, met Samuël en met David.

Geheel vertrouwd met deze dingen, omdat zij Joden waren, vragen de discipelen op den dag van de hemelvaart van den Heer Jezus: "Heer! zult Gij in dezen tijd voor Israël het koninkrijk weder oprichten?" (Hand. 1 : 6.) En dan antwoordt hun de Heer Jezus niet: "Er zal geen koninkrijk voor Israël worden opgericht," maar wel: "Het komt u niet toe, tijden of gelegenheden te weten." Uw zending, uw taak is allereerst in de kracht des Heiligen Geestes heen te gaan als Mijn getuigen tot aan het einde der aarde. En opdat zij niet zouden meenen, Hem te hebben misverstaan in Zijn herhaalde verzekering, dat Hij zou wederkomen, en in betrekking tot alles wat met die komst in verbinding stond, ook tot hun wachten op Hem worden hun twee mannen uit den hemel gezonden, terwijl ze Hem nastaarden naar den hemel. Deze engelen zeiden: "Gij mannen van Galiléa, waarom staat gij op te zien naar den hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal aldus komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien henengaan." (Hand. 1 : 11.) Daarom, als de volheid der Gemeente zal verkregen zijn, zal "geheel Israël behouden worden." (Rom. 11 : 25, 26.) En dan zal "het rijk en de heerschappij en de grootheid der koninkrijken onder den ganschen hemel gegeven worden aan het volk der heiligen der hooge plaatsen." (D.i. aan de heiligen van den Allerhoogste.) Daniël 7 : 27 waar we deze uitspraak vinden - leert ons derhalve, in verband met andere profetieën, dat er geen sprake kan zijn van een Duizendjarig Vrederijk, van geen hemelsch Koninkrijk op aarde, tenzij de Messias eerst Zelf komt. En - "de Verlosser uit Sion zal komen." (Rom. 11 : 26.)

 

3. De Volkeren.

 

Als, volgens de reeds aangehaalde woorden uit Hand. 15, de tabernakel en de troon van David weder opgericht zullen zijn, dan zal "het overblijfsel der menschen den Heer zoeken, en al de volken, over welke de naam des Heeren aangeroepen is." Dan zullen, gelijk de Psalmist zegt, "de volken God loven, de volken altemaal." (Ps. 67 : 4.) Dan zullen, zooals de apostel betuigt, de volken vroolijk zijn met Zijn volk. Dan gaat Ps. 117 in vervulling, die zegt: "Looft den Heer, al gij volken, en dat al de natiën Hem prijzen." (Vers 1.) Dan wordt het woord van Jesaja vervuld: "Er zal zijn de wortel van Isaï, en die opstaat om over de volken te heerschen; op Hem zullen de volken hopen." Deze woorden hebben niet op de Gemeente betrekking, want zij is Zijn lichaam, en zij regeert met Hem in Zijn Koninkrijk.

Voor de Volkeren zal er daarom geen tijd van algemeenen vrede en zegen zijn, alvorens Hij komt, de Koning der koningen en de Heer der heeren, die recht heeft om te heerschen en Wiens heerschappij zegen zijn zal.

 

4. De Schepping.

 

En dán, niet eerder, zal de schepping zelve vrijgemaakt worden. (Rom. 8 : 19-23.) Met opgestoken hoofde, met een reikhalzend verlangen, verbeidt zij "de openbaring van de zonen Gods." Want ook zij zal "vrijgemaakt worden van de slavernij der verderfelijkheid tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods." Zij zucht, en is in barensnood, en niet alleen zij, maar ook wijzelf, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij zuchten ook in onszelve, verwachtende het zoonschap, de verlossing onzes lichaams. (We worden niet van ons lichaam verlost; ons lichaam wordt verlost.) Deze verlossing onzes lichaams is evenwel niet te verkrijgen, alvorens Christus-Zelf zal worden geopenbaard; en dan zullen wij worden geopenbaard met Hem. (Kol. 3 : 4.) Dan zullen de rivieren met de handen klappen, en de gebergten vreugde bedrijven voor het aangezicht des Heeren, omdat Hij komt om de aarde te richten, om de wereld te richten in gerechtigheid, en de volken in alle rechtmatigheid. (Ps. 98 : 8, 9; 96 : 11-13.) Rust zal er eerst aanbreken voor de Schepping, als de Heer komt om alle dingen te herstellen.

 

We besluiten, na al het voorafgaande, dat de komst van onzen Heer - in de lucht voor de Zijnen en op de aarde met de Zijnen - voorafgaat aan de oprichting van het heerlijk Vrederijk. Te allen tijde kunnen we Hem verwachten als den hemelschen Bruidegom om Zijn Gemeente met Zich te vereenigen, opdat Hij met haar Zich openbaren kan aan deze wereld door de offerande van Zichzelf; Wien we weldra eeuwig zullen aanbidden, omdat Hij ons kocht met Zijn bloed. Te middernacht, of met het hanengekraai, of in den morgen zal Hij komen. Laat ons dan bereid zijn! Wachtende op dien geliefden Heer, met Wien al onze vreugde verbonden is, in Wien we onze volle zaligheid hebben gevonden.

En laat Zijn: "Zie, Ik kom haastelijk!" door ons beantwoord worden met een oprecht: "Amen; kom, Heer Jezus!"