VERRIJZENIS-MORGEN.

Een nieuwe dag gaat lichten;
voorbij der zonde nacht!
Des satans macht moet zwichten;
het heilswerk is volbracht.
Hij, die Zichzelf kon geven
in liefde - eeuwig groot -
Herneemt ook Zelf het leven
en heeft den dood gedood.

Ja, Goddelijke luister
en majesteit en macht
Verschijnt uit 't schemerduister,
dat eindigt dezen nacht.
Geen oor heeft 't nog vernomen,
het heilsfeit, nu geschied;
Den opgestanen Heiland -
geen oog, dat Hem al ziet.

O, majesteit van stilte,
die Jozefs hof doorzweeft,
Reeds is de Heer verrezen,
geen doode meer -; Hij leeft!
Een engel daalt van boven,
de steen wordt weggedaan,
"Treedt in, en wil 't gelooven:
De Heer is opgestaan!"

O, wondervolle morgen
van dien verrijz'nisdag,
Voorbij zijn zonde, zorgen,
is wanhoopsweegeklag,
Gestorven in Zijn sterven,
nú met Hem opgestaan,
Doet Hij ons 't leven erven
en straks -- ten hemel gaan.

H.L.R.

 

Vorig gedicht

Volgend gedicht