A. - Er wordt in onzen tijd veel gelezen-, ook stichtelijke lectuur. Nu zeiden onlangs een paar menschen, die uit het Buitenland hier in Nederland het Evangelie zijn komen prediken, dat we alleen maar voor het gesproken woord oor moeten hebben, daar we dit beschouwen mogen als tot ons gericht door den Geest. Door boeken, zeiden zij, wordt men niet bekeerd.
B. - Ik zou hierop het volgende willen antwoorden.
Ten eerste, dat Salomo's woord: "Van vele boeken maken is geen einde, en veel lezen is vermoeiing des vleesches," in onzen tijd zooveel te meer geldt, en dat er heel wat lectuur, ook zoogenaamd stichtelijke is, die men slechts met schade voor zijn geest en ziel leest.
Ten tweede, dat het lezen van goede stichtelijke lectuur in onzen tijd waarlijk wel beter kon wezen! Zoo vele jonge menschen - om van ouderen niet te spreken - besteden veel te veel tijd aan het lezen van couranten, waardoor ze er niet toe komen of kunnen komen, lectuur ter hand te nemen, die bevorderlijk is voor Bijbelstudie en voor het geestelijk leven. Hoe vele zoons en dochters, bij voorbeeld, lezen nooit of bijna nooit de nummers van den "Bode", op welk tijdschrift hun ouders sedert jaren zijn ingeteekend. Het zou zoo gezegend zijn, als dit anders werd; als dit groote zielebelang van de jongeren veel in onze gebeden werd gedacht, en wij ouderen er ook met de jongeren op een aangename wijze over spraken.
Ten derde, dat in deze laatste opmerking vanzelf het antwoord ligt op uw vraag. Dat ik dus geloof, dat de Bijbel het lezen van goede lectuur aanbeveelt. Want ook deze vermoeit wel het vleesch, maar… de geest heeft er baat bij! In 2 Tim. 4 : 13 vraagt Paulus naar de boeken èn de perkamenten. In zijn rede te Athene (Hand. 17 : 28) doet Paulus een aanhaling van een paar Grieksche dichters. En in Titus 1 : 12 maakt hij de opmerking: "Eén uit hen, hun eigen profeet, heeft gezegd." Zoo wist de apostel vele dingen, die hij weer nuttig kon gebruiken, door de boeken, die hij gelezen had en las. Hoe zouden we ook iets weten zonder te lezen of ons te laten voorlezen? De Heilige Schriften deelen ons immers de geheele waarheid Gods mede! Jesaja zegt: "Zoekt in het boek des Heeren en leest!" De Heer Jezus vraagt een- en andermaal: "Hebt gij niet gelezen?" En Johannes merkt in het begin der Openbaring op: "Welgelukzalig hij, die leest." Dit laatste kan óók beteekenen "voorleest" zooals Paulus tot Timotheüs zegt in zijn eersten Brief. "Houd aan in het lezen," (dat was dan in het voorlezen in de bijeenkomsten,) maar daarin ligt dan toch opgesloten, dat het lezen of voorlezen niet alleen geoorloofd en goed is, doch zelfs behoort tot de dingen, die welgelukzalig worden genoemd. (Openb. 1 : 3.)
A. - Maar de woorden, die u aanhaalt, slaan toch op den Bijbel zelf?
B. - Zeker. En vergeet nooit, dat dit de hoofdzaak is. Ge moet alleréérst de Schriften zelve lezen. Want iemand, die de Schriften niet kent, weet niet alleen zelf den rechten weg niet, heeft niet alleen geen richtsnoer voor zijn doen en laten, maar is ook niet bestand tegen de aanvallen van wereld en Satan. Daarom moeten we elken dag voor onszelf in den Bijbel lezen. Van de Bereërs staat geschreven, dat zij het woord der prediking van Paulus met alle toegenegenheid ontvingen, en dat zij dagelijks de Schriften onderzochten, of deze dingen alzoo waren.
Maar dit wil nu niet zeggen, dat hetgeen over de Schriften wordt geschreven, niet zou moeten worden gelezen! Integendeel: God gaf het geschrevene woord, evenals het gesprokene, tot onderwijzing en opbouwing. En door het eerste kunnen broeders tot ons spreken, nadat zij gestorven zijn. De Bereërs onderzochten dagelijks het door Paulus gesprokene. Dus zijn woord deed hen de Schriften nazien. Zoo nu moeten wij, wat tot ons komt door woord en geschrift, toetsen aan de Schriften. En liefst dagelijks. O, dat is zulk een gezegend werk! Het kost echter opoffering. We moeten er misschien een half uur vroeger voor opstaan, of het een of ander genoegen voor laten varen. Maar wees er van verzekerd: wát ge ook opgeven of opofferen mocht voor dit doel, - het is nooit verlies, enkel winst.
A. - Maar de Bijbel verklaart toch ook zichzelf? De eene plaats wordt toch opgehelderd door een tweede en derde?
B. - Juist bij dat laatste kunnen leeraars en herders, ons door God gegeven, ons dienen. Zij wijzen ons op de overeenstemming der Schriften; zij verklaren ons duistere plaatsen; zij weiden en hoeden ons door de Schriften.
Wanneer eens de kamerling op Filippus' vraag: "Verstaat gij ook hetgeen gij leest?" antwoordt, dat hij daarvoor toch een uitlegger noodig heeft, opent Filippus zijn mond en verklaart hem de Schriften, tot rijken zegen voor de ziel van den Moorman.
Neem het u ter harte, dat goede Schriftverklaringen zoo belangrijk zijn voor ons geestelijk leven, en wees er een ijverig en trouw lezer van.
Maar nogmaals: Keer altijd weer tot de Schrift terug! Want aan de Schriften moet ge toetsen, òf het waarheid is wat tot u komt, en wát de waarheid is.
Vergeet daarbij niet, dat het niet een bloot verstandelijk onderzoek moet zijn, maar een zaak des harten. Al lezende moet ge Hem zien, naar Wiens woorden ge luistert, zittende aan Zijn voeten. We moeten kennis opdoen, maar daarbij niet blijven stáán: het moet zijn een toenemen in de kennis onzes Heeren Jezus Christus! (2 Petr. 1 : 8.)
![]() |