Gedwongen belijdenis en ware verootmoediging.

2. BILEAM.

Bileam, wiens geschiedenis wij vinden in Num. 22-24, aangevuld door enkele woorden in de brieven van Petrus en Judas, was een profeet; maar geen profeet des Heeren; hoewel hij op de hoogte van Peor enkele oogenblikken geweest is: de hoorder der redenen Gods, en degene, die het "gezicht des Almachtigen" zag.

Bileam was een toovenaar, een waarzegger, hetwelk duidelijk blijkt uit zijn eigen woorden, als bij erkennen moet: Er is geen tooverij tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël." Hij stond in dit opzicht gelijk met Jannes en Jambres ten tijde van Mozes voor Farao. - Als waarzegger had hij een goeden naam; dat blijkt uit hetgeen Balak zegt. Onder den invloed van bovennatuurlijke machten, sprak hij menigmaal over dingen, die voor anderen verborgen waren, en als zoodanig werd hij dikwijls geraadpleegd en geroemd.

Bileam behoorde tot de wijzen en ontwikkelden van zijn tijd. In zijn studiën had hij zich vooral ook beziggehouden met volkenkunde, hetgeen blijkt uit zijn laatste woorden, als hij spreekt over Moab en Edom, Amalek, de Kenieten en Assur, terwijl hij ook heel goed op de hoogte bleek te zijn van het volk Israëls, hetwelk hij had gadegeslagen op de zwerftochten door de woestijn.

Bovendien had hij eenige kennis van den God van Israël. Hij had over de macht van Jehovah veel gehoord, en hij gevoelde, dat hij, wanneer hij geroepen werd, iets tegen Jehovahs volk te doen, hij niet met zijn waarzeggerij kon klaarkomen. Hij had dan de hulp van dien God noodig.

Verder was deze man iemand, die het geld liefhad.

Balak, die veel geld en eer kon geven, zond boden naar Bileam, en riep zijn hulp in tegen Israël. O, wat zou hij graag meegaan! Maar dan moest hij de toestemming van Israëls God hebben. Hij vraagt Jehova (22 : 8.) en Deze antwoordt hem. (22 : 12.) Heel duidelijk en beslist klinkt het: "Gij zult met hen niet trekken," Had dat niet afdoende voor Bileam moeten zijn? Toch houdt hij aan, een tweede maal, zoodat hij ten slotte zich gaat bewegen op een weg, waarop God hem moest tegenhouden. Zoo vinden we hem dan op het pad der wijngaarden, onder den toorn van God, met den Engel des Heeren als tegenpartij! Hier doet God hem duidelijk, sprekend met een menschenstem, zijn ezelin hooren. En ten laatste ziet hij den Engel des Heeren vóór zich met het uitgetrokken zwaard in de hand.

"Ik heb gezondigd!" roept hij dan uit. Ziedaar de tweede, die deze woorden bezigt. Eerst Farao, nu Bileam.

"Ik heb gezondigd! Is het kwaad in Uw oogen, dat ik ga; zal ik wederkeeren?"

Wist Bileam niet, dat deze weg van God afweek? Zeker wist hij het! Zou zijn: "Ik zal wederkeeren" dus wel oprecht zijn geweest? Neen, hij hunkerde naar het goud van Balak. Maar dan kan ook zijn "Ik heb gezondigd!" onmogelijk waar zijn geweest. Hij heeft dan ook géén vergeving gekregen, evenmin als Farao. Maar ook hem heeft het oordeel getroffen. Eenigen tijd later stierf hij door het zwaard van Israël, hoewel hij door Gods genade het zwaard van den Engel nog was ontkomen. Schrikkelijk einde van dezen man! Hij, die gewenscht had te sterven den dood der oprechten, sterft door het zwaard van Israël, hetwelk het zwaard van Jehovah was. Hij sterft met de vijanden, en als een vijand des Heeren!

Maar waarom kreeg Bileam geen vergeving, toen hij beleed: "Ik heb gezondigd!"?

Wel, vinden we in zijn persoon niet het kenmerk van den onoprechte? Hij meende niet wat hij zei. Zoomin het een als het ander was oprecht. En hoe kan God dan vergeven? God vraagt naar waarheid in het binnenste. Den oprechte gaat het licht op.

Wat is dat ernstig; ook nu! Niet bloot het uitspreken van de woorden, "Ik heb gezondigd!" rechtvaardigt den zondaar, maar het met verootmoediging gepaard gaan van dit woord.

Veronderstel, dat iemand thans zou zeggen: "Ik heb gezondigd!" maar hij ging eenvoudig op den verkeerden weg voort, zou God hem dan kunnen vergeven? Onmogelijk. "Die zijn zonde belijdt en laat zal barmhartigheid verkrijgen." Bij "den oprechte houdt God Zich oprecht, maar bij den verkeerde betoont Hij Zich een worstelaar!" Dit is ook ernstig voor ons, geloovigen!

Arme Bileam! ge hebt zooveel bemoeienissen Gods ondervonden, ge zijt de hoorder der redenen Gods geweest, ge hebt het gezicht des Almachtigen gezien, ge hebt onder de leiding des Geestes woorden gesproken tot in de verre toekomst, ge hebt uitgesproken: "Ik heb gezondigd," ... en toch, wat was uw einde?

 

Voorgaande

Vervolg