Dadelijk worden we in onze gedachten verplaatst in het land der Meden en Perzen, te midden van de koninklijke macht en heerlijkheid van den Koning Ahasveros op den burcht Susan, de hoofdstad van het Perzische rijk. Al wat ons oog daar ziet, is wereld en nog eens wereld. - Ahasveros (Xerxes) de wereldheerscher (want aan hem was toen de wereldheerschappij toevertrouwd) te midden zijner vorsten en knechten, de machtigsten van Perzië, de grootste heeren, de oversten zijner honderd zeven en twintig landschappen. Welk een aanblik! De groote man, door den God des hemels op zulk een hooge plaats gesteld, omgeven met eer en heerlijkheid! Maar niet in het gevoel zijner afhankelijkheid en verantwoordelijkheid, neen, in het volle besef van zijn eigen waardigheid en macht, gezeten op zijn troon, alsof hij aan niemand verantwoording schuldig ware. Zóó is de wereld. - Zijn knechten en grooten, zich badende in de rijkdom en de heerlijkheid van het Koninkrijk, en elkander als het ware verdringende om de gunst van hun koninklijken heer te verwerven. Zóó is de wereld. - We kunnen ons nauwelijks een denkbeeld vormen van de beschrijving der heerlijkheid, zooals we die in het zesde vers van ons hoofdstuk vinden. Maar wat zou de apostel Paulus wel gezegd hebben, wanneer hij te midden dezer heerlijkheid was binnengeleid? Zeker iets dergelijks, als hij eens gezegd heeft te midden der heerlijkheid van Agrippa: "Ik wenschte wel van God, dat gij allen zoodanigen mocht worden als ik ben." (Hand. 26:29.) Hij was de eenige waarlijk gelukkige. Maar arme wereld!
In Ahasveros vinden wij de borst van zilver terug uit den droom van Nebukadnezar. Deze was het gouden hoofd, gene de borst van zilver. De heerlijkheid mindersoortig, maar daarom niet minder van omvang. Het rijk was wel grooter, maar van minder beteekenis. En de pracht wel onbeschrijfelijk, maar overdadig. De profeet Daniël had aangaande deze pracht voorspeld: "Zie … de vierde koning van Perzië zal verrijkt worden met grooten rijkdom, meer dan alle anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland." (Dan. 11 : 2.) Het derde jaar zijner regeering, waarvan in ons hoofdstuk sprake is, komt overeen met hetgeen van hem vermeld wordt in de geschiedenis, dat hij toen zijn vreeselijken krijgstocht tegen Griekenland begon. Het is dan ook wel zeker, dat de groote ontwikkeling van pracht en macht, die we in ons hoofdstuk vinden, ten doel had, dezen krijgstocht voor te bereiden, en met al zijn vorsten en aanvoerders, ("de macht" beteekent eigenlijk "de generaals van de legermacht,") alles af te spreken.
Dat dit alles hier zoo breedvoerig wordt opgenoemd, heeft niet ten doel, ons de pracht van Ahasveros te beschrijven, maar geschiedt alleen omdat het in betrekking staat tot Gods volk. Deze machtsontwikkeling zou aanleiding zijn om een heele verandering te brengen in 's vijands bedoelingen.
Ahasveros was een trotsche man, echter tegelijk zwak. De Chaldeër had gezegd: "Is dit niet het groote Babel, dat ik gemaakt heb tot een huis des koninkrijks, door de sterkte mijner macht en ter eere mijner heerlijkheid!" Maar hij had zich verootmoedigd, en de heerschappij des Allerhoogsten verheerlijkt en het Koninkrijk van den Eeuwiglevende geprezen. De Perziaan doet dit niet. Hij leeft in weelde en overmoed. Honderd tachtig dagen, zes maanden lang, viert hij feest, toont hij de heerlijkheid van zijn rijk, en dit alles om zich te versterken tegen een machtigen vijand, zonder eenige erkenning, dat hij God behoefde, zonder eenige eer aan den Heer toe te kennen. Integendeel, de wetten der Meden en Perzen worden gesteld boven alles. Ze mogen niet herroepen worden. Eenerzijds moest de koning hierdoor in den waan komen, dat hij een heilige, onveranderlijke persoonlijkheid was. Anderzijds gaf het den machtigen een middel in de hand, zich willekeurig van de macht te bedienen in hun voordeel. Onder Darius, den Meder, had men zich op deze wetten beroepen om Daniël te verderven. - Komt dezen man nu op zijn weg iets tegen, dat hem hindert, dan wordt hij met groote grimmigheid vervuld. (We lezen er over in Esther 1 : 12; 2 : 1 ; 7 : 7 en 10.) Grimmigheid is nooit het teeken van kracht, en voert tot ongerijmde dingen. Dit treedt hier duidelijk aan het licht. De trotsche koning blijkt een zwakkeling, die zich niet beheerschen kan; een speelbal van zijn gunstelingen, die hem gebruiken tot al hun wil; onverschillig voor het heil zijner onderdanen, want de gruwelijkste handelingen tegenover hen keurt hij zonder onderzoek goed, en levert aan een gunsteling duizenden zijner onderdanen over!
Nochtans, hoe vreemd het schijne, is Ahasveros een beeld van de macht van God. Het boek Esther is namelijk een boek van typische beteekenis. Ezra en Nehemia in 't geheel niet. Reeds daarom had Esther niet kunnen volgen na Ezra. Want Esther is een andersoortig boek. Het bevat niet alleen de geschiedenis van het volk Israëls in de verstrooiïng, maar het is een dichtstuk op de voorzienigheid Gods, en geeft ons in de personen van Ahasveros, Vasthi, Esther, Haman en Mordechai - gelijk we telkens zien zullen - beelden van verschillende waarheden. Zoo stelt ons hier Ahasveros het gezag van God voor. Alles is hem onderworpen. En ofschoon Hij schijnbaar Zich niet bekommert om den loop der gebeurtenissen, geschiedt nochtans alles onder Zijn autoriteit.
Vasthi is een beeld van de verantwoordelijke Christenheid. Zij is de Heidensche vrouw van Ahasveros, en is ongehoorzaam jegens den koning. Trotsch op de plaats, die zij inneemt, en de voorrechten, die zij heeft, vreest zij niet, zich onafhankelijk te toonen jegens hem, die haar hoofd is, en weigert haar schoonheid te toonen. Deze verheffing heeft haar verstooting als vrouw tengevolge, en inplaats daarvan wordt de gevangene Joodsche jonkvrouw geroepen een plaats in te nemen, die zij te voren niet had, namelijk de gemalin te zijn van den grooten koning. De machtigen geven het bevel de koningin Vasthi te verstooten, omdat zij anders vreezen voor hun eigen macht. - Dit is hetzelfde, wat wij vinden bij de Christenheid. Eerst haar verheffing, daarna aan haar lot overgelaten en door de grooten dezer aarde als hoer beschouwd en behandeld.
Doch laat ons tot de geschiedenis terugkeeren en zien, welke zedelijke lessen er nog voor ons in liggen opgesloten. En dan zien we, hoe door een zwakke vrouw de grenzenlooze macht van een Ahasveros wordt getrotseerd. Een zandkorrel maakt de heerlijkheid van dezen trotsaard te schande. Vasthi kan wel verstooten worden, maar haar daad blijft, en wordt een gevaar geacht voor het geheele rijk. Als zij niet zoo had gedaan, als zij gebogen had, wat zouden dan de gevolgen geweest zijn? Heel andere dan nu. Maar Gods verborgen voorzienigheid vinden we hier aan den arbeid. De mensch is vol met plannen, doch tegelijk voert God Zijn plannen uit!
Zeven dagen lang had men feest gevierd, toen op den zevenden dag plotseling de feestvreugde werd gestoord.
Een treffend ingrijpen des Heeren.
Een kleinigheid. Maar ze is oorzaak, dat alles een anderen loop neemt. De koningin Vasthi wordt door het koninklijke woord opgeroepen mede het hare bij te brengen om de feestvreugde te verhoogen. Zij weigert echter te komen. Een schijnbaar kleine zaak, wanneer een vrouw weigert een feest bij te wonen. Het is echter vooral bij het lezen van het boek Esther goed, op de schijnbaar kleine dingen te letten. De weigering van een vrouw, een slapelooze nacht, ze zijn bewijzen, dat Israëls God in het verborgen ingrijpt. Deze dingen geschieden eenig en alleen met het oog op Gods volk, dat in gevaar verkeert. Wonderbare God! Er is in het begin van het Boek Esther geen sprake van een Jood, noch minder van een tegenpartijder der Joden. Toch waren ze er beiden. En opeens treedt hun geschiedenis op den voorgrond.
Geliefde medegeloovige, hoe menigmaal zou de Heer voor ons onzichtbaar tusschenbeide zijn gekomen tegenover den vijand onzer ziel? De eeuwigheid zal het openbaren. Laat er ons echter zeker van zijn, dat de engelen uitgezonden worden ons ten dienste, en dat alle dingen ten goede medewerken voor hen, die God liefhebben. Soms gaat een engel met een zwaard uit om de geloovigen te dienen. Zie het in Israëls geschiedenis bij Bileam. Wat wist het volk in de vlakke velden Moab's van het gevaar, dat hen dreigde? Maar zij wisten ook niets van wat er plaats had in het pad der wijngaarden!
Zoo was het ook ten tijde van Ahasveros. Het volk der Joden vierde mee feest op den burcht Susan, niet wetende wat in het hart van den vijand was, maar de Heer waakte onzichtbaar, en deed de gansche levensgeschiedenis van den machtigen Heidenschen vorst omkeeren door een schijnbaar kleine zaak.
![]() |