De Gemeenschap met den Heer.

Hoe zalig, dat ons reeds in 't aardsche leven
Een voorsmaak wordt der zaligheid gegeven,
Die de eeuwigheid ons eerst volkomen biedt.
Dat God ons hier de dropplen reeds wil schenken
Van 't water, dat, om eeuwig ons te drenken,
Als levensstroom zijn Paradijs doorvliet.

Hoe langer wij als pelgrims voorwaarts streven,
De handen strekkende naar 't eeuwig leven,
Hoe meer de heerlijkheid zich reeds ontsluit;
Te heldrer straalt ons reeds haar lichtglans tegen;
In 't aardsche donker zien wij 's hemels zegen.
't Hart snelt op vleuglen des geloofs vooruit.

Wij weten 't: wat ons zalig maakt daarboven
Is 't zelfde, waar wij hier Gods Naam voor loven:
't Is Hij, 't is de eene, eenge Middelaar.
Slechts Jezus is het, gistren, morgen, heden!
Slechts Jezus is het in alle eeuwigheden!
Hier voorwerp van geloof, - van aanzien dáár!

 

Vorig gedicht

Volgend gedicht