Gods doel met de kastijding.

 

(Openb. II : 8-11.)

 

In den brief aan Efeze stelt de Heer het verlaten van de eerste liefde door zijne gemeente op aarde aan het licht. Zijn hart is daarover bedroefd en bezwaard. Hij kent de treurige gevolgen, die daaruit voortvloeien. Als de gemeente zich niet bekeerde en tot hare eerste liefde terugkeerde, dan zou zij verder van Hem afdwalen, zich met de wereld verbinden en eindelijk Hem geheel verlaten. Zou Hij geen poging wagen om haar tot de eerste liefde terug te voeren? Zeer zeker, hoe zou dit anders kunnen! Hij had haar lief met een onvergelijkbare liefde; en daarom, hoe smartelijk dit ook voor zijn hart moge geweest zijn, Hij geeft haar over aan de vijandschap van den duivel, die er steeds vermaak in schept de heiligen te plagen en zoo mogelijk te verderven, al weet hij ook, dat niemand hen uit de handen van Jezus kan rukken.

"Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat gij beproefd wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen;" zoo spreekt de Heer tot zijne gemeente. Deze tijd van beproeving is over de gemeente gekomen. Wordt ons in den brief aan Efeze de toestand van 's Heeren gemeente op aarde geschilderd aan het eind der apostolische eeuw, in den brief aan Smyrna vinden wij de profetie omtrent de zware vervolgingen, die in de tweede en derde eeuw, door de Romeinsche keizers, vooral onder Diocletianus, over de Christenen zijn losgebroken.

Het moge ons vreemd toeschijnen, dat de Heer zich van den satan bedient als middel om de heiligen te beproeven; maar wij zien hier en elders in de Schrift, dat zulks menigmaal het geval is. De Heer zegt hier niet: "Ik zal u in de gevangenis werpen;" maar "de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen." Had God dit niet kunnen verhinderen? Ongetwijfeld, maar de beproeving, was noodzakelijk tot hunne loutering. Had de Heer den duivel verhinderd alzoo op te treden tegen hen, dan waren zij van de zegeningen verstoken gebleven, die uit deze beproeving zouden voortvloeien; en daarom geeft Hij hen over in de handen van den vijand.

Denkt aan de geschiedenis van Job. Op welk een wondervolle wijze bedient de Heer zich van den satan om zijnen knecht Job te zegenen! De geschiedenis vangt aan, niet met een aanklacht van den duivel tegen Job, maar met een gesprek, waarin de Heere God zelf, die volmaakt goed weet waarom Hij zoo handelt, de aandacht van den satan op Job vestigt, en hem daardoor aanleiding geeft om zijn haat tegen den rechtvaardigen Job bot te vieren. Voorzeker, het was geheel naar den zin van den duivel om Job te kwellen en te slaan; doch hij had niets tegen hem kunnen ondernemen, indien God hem niet het verlof daartoe gegeven had. De satan dacht er niet aan, om God zijne doeleinden te doen bereiken, hij handelde uit louter boosheid en lust tot kwaaddoen; maar God bediende zich van hem, om Job aan zichzelven te ontdekken; om aan het licht te doen komen, wat er in zijn hart was; om hem tot de kennis van zijn eigen nietigheid en van Gods grootheid en heerlijkheid te brengen, en hem daarna, zonder gevaar voor zelfverheffing, met zijne weldaden te kunnen overladen.

Overdenkt het woord van Jezus tot Petrus: "Simon, Simon! zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe, maar ik heb voor u gebeden;" en geeft antwoord op de vraag: Wat heeft Jezus gebeden? Heeft Hij God gesmeekt om de begeerte des satans niet in te willigen, en niet toe te staan, dat Petrus zou gezift worden als de tarwe? Neen, in geenen deele. Petrus moest worden gezift, want hij had een sterk vertrouwen in het vleesch; en hij werd, evenals Job, aan de verzoeking van den duivel blootgesteld en overgegeven. Maar wat heeft de Heer dan gebeden? Wel, Hij bad, dat het geloof van zijn discipel niet zou ophouden; dat hij, niettegenstaande zijn diepen val, toch zou vasthouden aan Hem, en niet evenals Judas aan het geloof schipbreuk zou lijden, maar integendeel uit zijn val de zwakheid zijns vleesches en zijn eigen onmacht zou leeren kennen, om hem daarna den zegen, die hem beschoren was, deelachtig te doen worden. Waar de satan, door zijn ziften, het kaf met het koren wilde uitschudden, bediende de Heer zich van Petrus tot versterking der broeders; - "als gij eens zult bekeerd zijn, versterk uwe broeders." Daaraan herinnert Petrus ons, als hij zegt: "Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan die van het goud, bevonden worde tot lof en heerlijkheid en eer in de openbaring van Jezus Christus."

Staat stil bij het treffend geval in Paulus' geschiedenis. Deze trouwe dienstknecht des Heeren werd opgetrokken tot in den derden hemel, opdat hij een diep gevoel zou verkrijgen van de macht van God, welke hij behoefde om zijne buitengewone bediening in de gemeente en in de wereld te kunnen vervullen, en een openbaring van de heerlijkheid van Jezus zou ontvangen, waardoor hij bekwaam zou zijn de vele beproevingen en de zware vervolgingen, welke hem wachtten, te doorstaan. Doch welk gebruik zou het vleesch kunnen maken van het buitengewone voorrecht, dat hem te beurt gevallen was? Het vleesch kon zich verheffen; het zou kunnen zeggen: "Zie, Paulus! gij zijt in den derden hemel opgetrokken geweest, en aan niemand anders dan u is zulk een genade geschonken." Daarom werd hem door God gegeven een doorn voor het vleesch - een engel, een bode des satans, die hem met vuisten sloeg. Driemaal smeekte hij den Heere deze zware beproeving van hem weg te nemen. Doch dit was onmogelijk. Opdat hij zich niet zou verheffen, moest de beproeving voortduren. Hij ontvangt evenwel de verzekering van de genade des Heeren, die voor alles genoeg is, en die hem ook in dezen zwaren strijd zou ondersteunen en bijstaan. En de onberekenbare zegen voor Paulus was dat hij zijne eigene zwakheid leerde kennen, en zijn vertrouwen leerde stellen eenig en alleen in de genade en de macht van Christus, waardoor hij in staat was de heerlijke woorden neer te schrijven: "Het liefst zal ik dus veeleer roemen in mijne zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone."

Zoo zien wij dus, dat het doel van God met de kastijding en beproeving, welke Hij zendt - en in deze bijzondere gevallen het gebruik maken van de boosheid des satans om de heiligen te kwellen en te plagen - hierin bestaat, dat de eigengerechtigheid van het menschelijk hart aan het licht treedt en geoordeeld wordt, zooals zulks bij Job het geval was; dat het vertrouwen op eigen kracht en liefde, gelijk bij Petrus, te schande wordt gemaakt; dat het gevaar voor zelfverheffing, zooals bij Paulus, voorkomen wordt; en dat, zooals bij de gemeente te Smyrna, de verdere afwijking van den Heer wordt tegengegaan, en het terugkeeren tot de eerste liefde wordt bevorderd. In het algemeen kunnen wij zeggen, dat de kastijding of beproeving ten doel heeft: het geestelijk leven in den geloovige te versterken, door het van de schadelijke bestanddeelen der natuur en des vleesches te ontdoen, en om, zoo noodig, een verdere afwijking van den Heer te voorkomen.

Belangrijk is het hierbij op te merken, dat het lijden voor Christus, 't welk een oorzaak van vreugde voor den geloovige is, en 't welk als een eer voor hem kan beschouwd worden, tegelijkertijd in de handen des Heeren een middel tot zijn herstelling of bewaring kan zijn. En waar dan de Christen door zijne volharding in het geloof, door zijne overgave aan lijden en dood, door zijn vreugdevol belijden van den naam van Jezus tegenover de wereld en den satan de overwinning behaalt, zoodat hem straks door den Heer de kroon des levens zal gegeven worden, daar is datzelfde lijden vaak Gods kastijdende hand, die op deze wijze de ziel oefent, reinigt, sterkt en staalt - met één woord haar zijner heiligheid deelachtig maakt.

Heerlijk is het te weten, dat wij nooit van de omstandigheden afhankelijk zijn, en ons geenszins in de hand van den duivel bevinden. De Heer bestuurt ons lot. "De Heere is het deel mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot." Hij heeft al de haren onzes hoofds geteld, en doet alle dingen voor ons ten goede medewerken. De beproeving komt, als Hij ze noodig keurt, en houdt op, wanneer Hij zijn doel heeft bereikt. De duivel kon met Job niet verder gaan, dan God het hem toeliet. En hier lezen wij: "gij zult een verdrukking hebben van tien dagen;" - niet korter, maar ook niet langer. Alles was door God bepaald. De duivel kon de vervolging geen minuut langer doen duren dan de Heer het wilde. Dit bewustzijn verheft ons boven de omstandigheden, en verbindt ons aan Hem, die alle macht heeft in hemel en op aarde.

Doch niet alleen dit; maar de ziel kan zich ook onder het lijden en in de verdrukking sterken in Hem, die, hoewel op een andere wijze en met een ander doel, toch denzelfden weg des lijdens bewandeld heeft. Onze Heer en Heiland toch werd hier beneden beproefd en verzocht, en leed op alle mogelijke wijzen, totdat Hij aan het schandelijk kruis zijn leven overgaf. Bij Hem was er evenwel geen noodzakelijkheid door eenige onvolkomenheid in Hem. Van Hem kon, ten aanzien van de beproeving des geloofs, niet gezegd worden: "indien het noodig is." Hij heeft geen zonde gekend of gedaan; Hij werd verzocht, maar uitgenomen de zonde; Hij kon zeggen: "de overste dezer wereld komt, maar vindt in mij niets;" - geen enkel aanrakingspunt voor zijne verzoeking. Het lijden stelde op schitterende wijze zijne volmaaktheid aan het licht. Onder dat lijden blonk zijne zedelijke heerlijkheid in al haar luister. "Hoewel Hij de Zoon was, heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij geleden heeft;" en daardoor is gebleken, wie Hij was. Maar door dat lijden heeft Hij den satan overwonnen - in de woestijn, in Gethsémané, aan het kruis. En "volmaakt geworden is Hij allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden." Door Hem aan de macht des satans ontrukt, van de zonde en den dood verlost, kan Hij ons toeroepen: "Vrees niets van hetgeen gij lijden zult; want ik ben de eerste en de laatste, die dood geweest en levend geworden is."

Jezus is de eerste en de laatste; Hij is waarachtig God. "Ik en de Vader zijn één," kon Hij zeggen. Maar Hij is ook waarachtig mensch. Hij is dood geweest. Hij nam onze plaats in; Hij kwam voor ons hier beneden, en gaf zich voor ons over in den dood, om door den dood dien te niet te doen, die de macht des doods had, dat is den duivel, en om allen te verlossen, die hun geheele leven door aan de vreeze des doods onderworpen waren. Daarom kan Hij den overwinnaars beloven, dat zij "op geenerlei wijze van den tweeden dood zullen beschadigd worden." Al zouden zij ook evenals hun Heer en Heiland hun leven moeten geven voor zijnen naam, het zou blijken, dat de menschen alleen maar het lichaam kunnen dooden; zij zouden uit het graf verrijzen, opstaan uit de dooden, verheerlijkt worden met Christus, en staande voor den rechterstoel met een nieuw, onsterfelijk, onverderfelijk lichaam, aan het lichaam der heerlijkheid van Jezus gelijk, door den tweeden dood, dat is de poel des vuurs, welke het deel van alle ongeloovigen zijn zal, niet beschadigd worden.