Van de engelen zegt Paulus in Hebr. 1:14: "Zijn zij niet allen dienende geesten, die ter dienst worden uitgezonden om den wille van hen, die het heil zullen beërven ?"
Hoe heerlijk en vertroostend zijn deze woorden! De engelen, die den gevallen mensch uit Eden moesten verdrijven, zijn dienaren geworden van hen, die het heil zullen beërven, dat in Christus Jezus is. De Zoon, door Wien God de werelden gemaakt heeft, is mensch, en daardoor een weinig minder dan de engelen geworden; maar heeft zich, nadat Hij door zichzelven reiniging van de zonden teweeggebracht had, gezet aan de rechterhand der Majesteit in den hooge, en is door God gesteld tot erfgenaam van alles, zooveel meerder geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam geërfd heeft dan zij. Met Hem zijn wij één geworden - "én hij, die heiligt, en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één." Wij behooren tot ééne familie, van welke Hij de eerstgeborene is. Hij schaamt zich niet ons zijne broeders te noemen. Wij zijn zijne medegenooten. Als zonen zullen wij met Hem eeuwiglijk wonen in het heerlijk huis des Vaders.
De engelen, welke verheven schepselen Gods zij ook zijn, en hoewel zij steeds in Gods tegenwoordigheid verkeeren, zijn geen zonen. Door Gods ondoorgrondelijke genade is het 't voorrecht van verloren, schuldige, goddelooze zondaren niet alleen verlost, gerechtvaardigd en gereinigd te zijn, maar als kinderen in Gods gemeenschap te leven. Wat wij in den staat der rechtheid niet waren, zijn wij geworden door de verlossing, die in Christus Jezus is. Met Christus vereenigd, staan wij boven de engelen, nemen wij een heerlijker plaats in dan zij, en genieten wij een gemeenschap, waaraan zij nimmer deel verkrijgen zullen. Koningen en priesters zijn wij. Als koningen zullen wij heerschen met Christus. De wereld, ja, de gevallen engelen zullen wij oordeelen. (Zie 1 Kor. VI : 2, 3.) En zoolang wij nog op aarde vertoeven, zijn de engelen Gods dienende geesten, die ter dienst worden uitgezonden door God om den wille van hen, die het heil zullen beërven.
ln den brief aan de Efeziërs lezen wij, dat wij, die burgers des hemels geworden zijn, in Christus gezet in de hemelsche gewesten, den strijd hebben tegen de machten der duisternis en de geestelijke machten der boosheid. Daarom moeten wij de wapenrusting Gods opnemen, opdat wij tegen de listen des duivels zouden kunnen staande blijven. De duivel en zijne dienaren, de demonen, trachten ons op alle mogelijke wijzen te schaden, in den weg te treden, te verschrikken, ons vertrouwen op God te schokken, onze gemeenschap met God te verhinderen, onze gebeden af te breken, ons in verwarring te brengen, ons allerlei verkeerde gedachten omtrent God en de waarheid in te fluisteren. Onze tegenpartij, de duivel, gaat om als een brullende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden. Door vervolgingen, door rampen, door ongelukken, door ziekten, door allerlei omstandigheden tracht hij ons uit den weg te ruimen, te benadeelen of ten val te brengen.
Van het paradijs af, toen hij door zijne listige aanvallen den zondeloozen, in Gods gemeenschap zich verheugenden mensch van God losscheurde, en Gods schoone schepping verdierf, tot aan het einde aller dingen, wanneer hij door zijnen grooten Tegenstander, den Koning der koningen en den Heer der heeren, den Overwinnaar van alle machten der duisternis, in de eeuwige gevangenis zal worden geworpen, voert hij den krijg tegen den Heer en tegen zijnen Gezalfde. Als de vorst der duisternis tracht hij het rijk des lichts te schaden, de kinderen des lichts te verderven, Gods plannen te verijdelen, en het heerlijk werk van Gods genade in den weg te treden. De geheele Heilige Schrift door, vinden wij dezen strijd des duivels tegen God en Christus, het woeden van den vorst der duisternis tegen de kinderen des lichts; en in de Openbaring, wordt ons de glansrijke en algeheele overwinning van den Christus Gods over de gansche macht der duisternis, in hemel en op aarde voorgesteld en geschilderd.
Welnu, in dezen strijd worden de engelen als Gods dienende geesten gebruikt en uitgezonden om den wille van hen, die het heil zullen beërven. Treffende voorbeelden worden ons daarvan in de Schrift medegedeeld. Overal, zoowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, treden de engelen op om de booze werken des duivels te verbreken of de kinderen des lichts in hunnen strijd tegen den vorst der duisternis bij te staan.
De engelen verheugen zich in de werken van Gods handen. Vol vreugde vermeldden zij de geboorte van den Verlosser der wereld. In Bethlehems velden zeiden zij: Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in menschen een welbehagen. Er is blijdschap voor de engelen Gods over één zondaar die zich bekeert. Van alle jaloerschheid ontdaan, verheugen zij zich in het heil, dat verloren zondaren is ten deel gevallen, en zijn begeerig in te zien in de heerlijke plannen en raadsbesluiten van God, die in Christus hunne vervulling gevonden hebben.
Daarom werden zij als Gods dienaren gebruikt om den Zoon des menschen op aarde te verheerlijken, te dienen en te sterken. Gods engelen klommen op en daalden neder op den Zoon des menschen. Alle engelen Gods aanbaden Hem. Een engel kwam om Jezus te dienen in de woestijn, nadat Hij de verzoekingen des satans had afgewezen. Een engel daalde neder om den Man van smarten te sterken gedurende zijnen vreeselijken strijd en schrikkelijken angst in Gethsemané. Een engel daalde neder om den steen van het graf af te wentelen, en den Vorst des levens, die zichzelven voor onze zonden in den dood had overgegeven, het graf te doen verlaten. En engelen kwamen, om bij Jezus' hemelvaart de naar den hemel starende discipelen met zijne heerlijke wederkomst te troosten.
Om dezelfde reden gebruikt God zijne engelen ten dienste van hen, die het heil zullen beërven. Michaël twistte met den duivel over het lichaam van Mozes. De engel, die uitgezonden was om Daniël antwoord te brengen van den hemel op zijn gebed, werd door den duivel 21 dagen opgehouden, doch overwon. Elisa kon tot zijnen dienaar zeggen, toen de bende der Syriërs de stad omsingeld had: die met ons zijn, zijn meer dan die tegen ons zijn. Een engel daalde neder in den oven des brandenden vuurs, en verloste de drie jongelingen uit de handen van Nebukadnezar. Een engel kwam om Daniël te beschermen in den leeuwenkuil. Een engel verloste Petrus uit de gevangenis. Een engel zond Filippus naar de woestijn om den kamerling Jezus te verkondigen. Een engel maakte Cornelius bekend met Petrus, die hem tot Jezus leiden zou. Een engel troostte Paulus in den storm op de Adriatische zee. Een engel maakte het water in Silóam geneeskrachtig. Door den engel des Heeren werd Jacob verlost van alle kwaad. Een engel Gods sloeg den hoogmoedigen koning Herodes met een vreeselijke kwaal, en verloste daardoor Gods volk van dezen dwingeland. Engelen brachten Lot uit Sodom. Door de engelen werd Lazarus gedragen in Abraham's schoot.
God maakt zijne engelen geesten en zijne dienaars tot een vlammend vuur. De engel des Heeren legert zich rondom degenen, die Hem vreezen. De Allerhoogste zal zijne engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uwe wegen; zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uwen voet aan geen steen sloot. Zoo spreekt David. En uit de Woorden van onzen dierbaren Heiland: "Of meent gij, dat ik mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal mij meer dan twaalf legioenen engelen ter zijde stellen?" blijkt, welk een ontelbare schare geesten ons ter dienste staat. En als Jezus komt met al zijne heiligen in de heerlijkheid zijns Vaders, dan zullen al de heilige engelen Hem vergezellen, en zullen in zijn heerlijk koninkrijk op aarde zijne bevelen uitvoeren, gelijk zij als cherubijnen en serafijnen tot in eeuwigheid den troon des Almachtigen zullen omgeven.