Een woord over verdrukking.

 

Onze natuur deinst voor verdrukking terug, nochtans hebben wij, als de verdrukking komt, en wij ons, in gemeenschap met God bevinden, vreugde en kracht. lk heb de ervaring opgedaan, dat ik veel meer leed in de "verwachting" van de verdrukking, dan wanneer zij werkelijk aanwezig was. Zijn wij er nog niet in, dan vreezen wij, dat zij komt, en denken aan haar, terwijl, als zij er werkelijk is, wij tot den Heer opzien. Natuurlijk moet de kracht des Heiligen Geestes in ons zijn.

Het is waar, dat wij een zeer vreesachtige natuur hebben. Maar wij zien Paulus te midden van vele gevaren, zoodat zelfs zijn leven in gevaar was, doch hij wordt wonderbaar gesteund, en hij dacht er niet aan om die gevaren te ontvluchten, maar om er door heen te gaan, en dàn is alles betrekkelijk gemakkelijk!

Het onderscheid tusschen de natuur en de werking des Heiligen Geestes zien wij duidelijk in Fil. III en Markus X. In het laatste hoofdstuk ontmoeten wij den rijken jongeling, in wettische geregtigheid roemende; - in het eerste hoofdstuk vinden wij het ontzeggen aan alles – alles voor schade en drek te achten. In Markus X de gehechtheid aan het geld, en in Fil. III het geheel afzien van alles en van zichzelven. De discipelen waren er over verbaasd, en vreesden Hem te volgen en gemeenschap aan "zijn lijden" te hebben!

In Fil. III zien wij de volle werking des Heiligen Geestes. Er wordt daar noch van de zonde gesproken noch van het vleesch. Wij vernemen dáár van de ondervinding van een, die in den Geest leeft en door Zijne kracht; en daarom is dit hoofdstuk in elk opzicht zoo bijzonder schoon. Paulus weet niet, wat te kiezen: den dood of het leven; - het eerste was gewin voor hemzelven; het tweede was arbeiden voor Christus. En hij aanvaardt vrijwillig zijne verdrukking, omdat het voor de heiligen goed was, dat hij bleef. Er was genade in overvloed in Christus, daarom wilde hij blijven.

Daarbij was hij bezield met dezelfde gezindheid, die in Christus was, toen Hij in den dood ging - en ook geheel doordrongen van het welzijn van "anderen," 't welk zich op zulk een bewonderenswaardige wijze openbaarde. Hij was beslist om Christus te volgen, Die in de heerlijkheid als het voorwerp zijns geloofs voor hem stond; - Hem te gewinnen en met Hem te komen tot de opstanding uit de dooden.

Een Christus in vernedering vormt het karakter - een Christus in de heerlijkheid geeft kracht om "slechts één ding" te doen; - en praktische kennismaking met de algenoegzaamheid van Christus in alle omstandigheden verheft ons boven alle dingen.

In den geheelen brief aan de Filippiërs wordt ons de ervaring eens Christens voorgesteld. Ik geloof niet, dat Paulus om verdrukking bad, hoewel wij in het algemeen mogen wenschen, gemeenschap aan Jezus' lijden te hebben. "U is het gegeven, niet alleen in Hem te gelooven, maar ook voor Hem te lijden."

Niemand verlangt naar verdrukking op zich zelve. Alleen als de verdrukking aanwezig is, is zij geen zaak van vreugde. Er wordt dan geloof voor gegeven. De Apostel was in de gevangenis, en wachtte zijn vonnis af. Maar in zijn leven als bedienaar des Evangelies kon hij zeggen: "Van buiten strijd, en van binnen vrees."

Wat nu het "lijden" voor Christus betreft, zoo weet ik, dat, als de Heer ons er in brengt, Hij ons ook de kracht geeft, om Hem te verheerlijken. Wij kunnen niets doen - maar als wij werkelijk in het binnenste onzer zielen met Hem leven, dan zal het ons niet zwaar vallen voor Hem te sterven. Ziet, hoe verheugd Stefanus was, hoe kalm, - hoe hij nederknielde, om voor zijne vervolgers te bidden. Hij was vol des Heiligen Geestes. Wij moeten den Heer bidden, dat wij zoo mogen vervuld worden, dat, wat er van ons te voorschijn komt, Christus is, en Christus gepast voor hetgeen voor ons staat. Ik geloof, dat dit in de praktijk de ware toetssteen is, in hoeverre ik aan Hem gelijkvormig ben. De Heer deed niet alleen wat recht was, maar Hij deed steeds alles op de rechte wijze en op het rechte oogenblik.

De Heer geve ons, lieve broeders! om Christus "alles voor ons" te vinden, zoodat wij ons kunnen verblijden, wat wij ook van Hem mogen ontvangen; en dat wij zóó met Hem omgaan, dat wij het bewustzijn van gemeenschappelijke belangen hebben, hoewel Hij onze Heer en Meester blijft; maar toch als dezulken, die zijne geheime gedachten en zijne plannen kennen, - met één woord, als dienstknechten, die zijne belangen op het hart dragen, tot zij Hem zien en met Hem blijven voor eeuwig.

J. N. D.