19. W. M. te Amsterdam vraagt, of de woorden des Heeren in Joh. VI: 62 op Jezus' hemelvaart zien?
Zeer zeker. Het verband, waarin deze woorden voorkomen, is zeer merkwaardig. De Heer had zich aan de Joden voorgesteld als het ware manna - het brood Gods, dat uit den hemel is nedergedaald en der wereld het leven geeft. Dit kon Hij evenwel voor hen niet zijn dan door zijnen dood. "Ik ben het levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zoo iemand van dit brood eet, die zal leven tot in eeuwigheid. En ook het brood, dat ik geven zal, is mijn vleesch, hetwelk ik geven zal voor het leven der wereld." - "Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven?" riepen de Joden geërgerd uit; waarop de Heer antwoordde: "Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: tenzij gij het vleesch des Zoon des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelven." Daarop zeiden velen van zijne discipelen, d.i. van degenen, die Hem volgden: "Deze rede is hard, wie kan ze hooren?" Waarop de Heer antwoordt: "Ergert u dit? Wat dan, zoo gij den Zoon des menschen ziet opvaren, waar hij te voren was?" De Heer wil zeggen: Als gij er u over ergert, dat gij alleen door mijn sterven het leven kunt krijgen, hoeveel te meer zult gij u dan ergeren, wanneer gij den Zoon des menschen zult zien ten hemel varen? Een mensch in den hemel ingaande, tredende in de tegenwoordigheid Gods, waar niemand komen mocht, was voor het natuurlijk verstand even onverstaanbaar als om door een gekruisigden en gestorven Christus het leven te verkrijgen. Alleen het geloof kan dit verstaan. Daarom antwoordt Petrus op de vraag van Jezus: "Wilt gij ook niet weggaan?" "Tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens."
20. D. E. te 's Hage vraagt een verklaring van Mark. IX : 43-48.
Al wat ons hindert om in het leven in te gaan, moet door ons worden weggedaan; al ware het ook onze hand of onze voet of ons oog. Het eeuwige leven is alles waard. Om dat te verkrijgen moet elk struikelblok uit den weg genomen worden. Wie zon dit niet gaarne doen? Wie onzer zal liever zijn hand, voet of oog behouden en in de hel geworpen worden, dan die af te houwen of uit te rukken en den hemel binnen te gaan?