Simsom als voorbeeld, stelt ons het beginsel voor oogen van het Nazireërschap, van de geheele afzondering voor God, als bron van kracht tegenover onze vijanden, die in het midden van Gods volk zoeken te heerschen over hun land en hunne harten.
De Filistijnen waren geen van buiten gezonden plagen of kastijdingen; zij woonden in het land Israëls, in het land der belofte.
Zonder twijfel waren eertijds ook andere volken door de ontrouw des volks in het land gebleven, die hun tot een valstrik waren geworden, hen door huwelijken tot afgoderij verleidende; en de Heer had hen overgeleverd in de handen hunner vijanden.
Wat in zulke omstandigheden aan de erfgenamen der belofte de overwinning en den vrede geven kan, is de kracht, welke het gevolg is van de afzondering van alles, wat tot den natuurlijken mensch behoort, en van de geheele toewijding aan God. Dit Nazireërschap is de geestelijke kracht, als de vijanden in het midden des lands zijn. Want Simsom was richter gedurende de heerschappij der Filistijnen.
Wanneer de Kanaäniet, wanneer de macht des vijands in het land heerscht, dan kan alleen het Nazireërschap aan hem, die getrouw is, de overwinning geven. Het is voor den wereldling een geheim. Christus was er het volmaakte voorbeeld van. Het kwaad heerschte toen onder het volk. De wandel van Christus was een wandel geheel gescheiden van het kwaad. Hij was van het volk, maar, evenals Levi, was Hij er weder niet van. (Deut. XXXIII: 9.) Hij was Nazireër.
Wij moeten echter ten dezen aanzien een onderscheid maken. Christus was op aarde zedelijk gescheiden van de zondaren, zoowel als Hij het nu is. Maar lichamelijk was Hij in hun midden; en, als de getuige en de uitdrukking der genade, was Hij geestelijk ook in het midden van hen. Sedert zijne opstanding is Hij geheel van hen gescheiden. De wereld ziet Hem niet, en zal Hem niet zien, dan wanneer Hij komt om te oordeelen.
In dezen laatsten toestand, als geheel gescheiden van de wereld, is de Gemeente met Hem verbonden. Een zoodanige Hoogepriester betaamde ons. En de Gemeente bewaart hare kracht, inzooverre zij dezen toestand van volkomen afzondering bewaart, die de wereld niet kan begrijpen, en waarin zij onmogelijk deelen kan. De menschelijke vreugde en gezelligheid hebben er geen toegang; de goddelijke vreugde, de kracht des Heiligen Geestes, worden er gevonden. Het leven van onzen aanbiddenswaardigen Verlosser was een ernstig leven, altoos ernstig, en steeds omgeven van hetgeen tegen Hem was, omdat de zonde Hem van alle kanten insloot. Zijn dood opende de sluizen der genade om zijne liefde tot de arme zondaren te laten stroomen. Maar zijn leven was geheel afgezonderd van de zondaren. En met het oog op zijne discipelen kon Hij zeggen: "Ik zeg deze dingen in de wereld, opdat zij mijne blijdschap vervuld mogen hebben in zichzelven." Dit was de goddelijke vreugde en niet de menschelijke. De tijd zal komen, waarin deze beiden zullen vereenigd worden, als Hij den wijn nieuw zal drinken met de zijnen in het koninkrijk zijns Vaders, en allen de zijnen zijn zullen. Maar voor het oogenblik kan dit niet. De zonde heerscht in de wereld. Zij heerschte in Israël, waar de gerechtigheid had moeten heerschen. Zij heerscht in de Christenheid, waar de heiligheid en de genade in al hare schoonheid zouden moeten heerschen.
Dit voor God afgezonderd zijn is het eenige middel om de kracht Gods te ondervinden. Het is het ware standpunt der Gemeente. Door dat standpunt te verlaten, heeft zij opgehouden het wezenlijk karakter van haar Hoofd te openbaren, die, als vereenigd met haar, gescheiden van de zondaars en hooger dan de hemelen geworden is. Zij is een valsche getuige, een gevangene, een bewijs te midden der Filistijnen, dat Dagon sterker is dan God.
Nochtans is het opmerkelijk, dat altijd, wanneer de wereld door hare verleidingen de geloovigen, die door God voor Zich afgezonderd zijn, medesleept, dit het oordeel Gods over de wereld brengt en tot hare verwoesting leidt. Zie Sara in het huis van Faraö; en in onze geschiedenis: de blinde en gevangen Simsom in de handen der Filistijnen; ja, zelfs Sara in het huis van Abimelech, ofschoon God met het oog op de zuiverheid zijns harten hem alleen kastijdde.
De Nazireër stelt dus Christus voor, zooals Hij hier beneden inderdaad en noodzakelijker wijze was, en ook zooals Hij nu is gezeten in den hemel aan de rechterhand Gods, verborgen in God, waar ons leven met Hem verborgen is.
De Nazireër stelt de Gemeente voor, of ook ieder Christen afzonderlijk, voorzooverre zij gescheiden van de wereld en Gode gewijd zijn, en zij het geheim hunner afzondering bewaren.
Dit is het eenige, door God goedgekeurde standpunt der Gemeente. De Gemeente met Christus vereenigd, gescheiden van de zondaren en in den hemel gezet, kan op geen andere wijze door God erkend worden. Zij kan wel ontrouw worden aan dit standpunt; maar zij is eenmaal in deze betrekking tot Christus geplaatst geworden, en daarom kan zij in geen andere erkend worden.
Simsom stelt ons ook voor de geneigdheid en het gevaar voor de Gemeente of voor den Christen om dit standpunt te verlaten - een geneigdheid, die niet altijd even kwade gevolgen heeft, maar die toch altijd de praktische en inwendige verwaarloozing van het Nazireërschap ten gevolge heeft, en weldra alle kracht doet verliezen, totdat de Gemeente Zich aan de wereld overlevert. Wel kan God zich nog van haar bedienen, en Zichzelven verheerlijken door de verwoestingen, die zij aanricht op het gebied van den vijand; en zelfs kan Hij haar bewaren voor de zonde, waarheen het glibberig pad leidt, waarop zij zich bevindt; maar de begeerlijkheid, welke haar daarheen gevoerd heeft, brengt haar noodzakelijk verder.
God bediende zich van het huwelijk van Simsom met een vrouw uit de Filistijnen om dit volk te straffen. Nog in de frischheid zijner kracht, zijn hart in de tegenwoordigheid des Heeren, en aangevuurd door den Heiligen Geest, handelt Simsom in de sterkte dezer kracht in het midden der vijanden, die hij zich gemaakt heeft, en trouwt eigenlijk nooit de vrouw van hun volk. Ik heb gezegd: God bediende er zich van. Evenzoo kan God de geestelijke kracht der Gemeente gebruiken, zoolang zij in den grond der zaak aan Hem verbonden blijft, al is ook haar wandel niet getrouw, en al kan Hij dien niet goedkeuren. Want het is duidelijk genoeg, dat het huwelijk van Simsom met de dochter van den Timniet een bepaalde zonde was, een grove overtreding van de geboden des Heeren, welke geenszins gerechtvaardigd wordt door den zegen, dien God hem verleende, toen de Filistijnen hem ongelijk aandeden. (Het is ook niet in zijn huwelijk, dat hij zegen ondervonden heeft, wel het tegendeel.) Ook had Simsom, in den strijd door zijn huwelijk verwekt, Israël niet op zijne zijde; de Geest Gods werkte niet op het volk, zooals dit plaats vond bij Gideon, Jeftha of Barak.
Bij het Nazireërschap moet men op den tegenstand van het volk Gods rekenen. Men is Nazireër in het midden des volks, omdat het volk het niet meer is. En indien het dit niet meer is, dan heeft het geen kracht meer, en schikt het zich onder de heerschappij der wereld, als het maar zijn aardschen vrede behouden kan. Het wil niet, dat men door het geloof handelt, omdat dit de wereld verontrust en tot vijandig handelen brengt. "Weet gij niet, dat de Filistijnen over ons heerschen?" En ofschoon zij Simsom voor één der hunnen erkennen, willen zij hem toch aan de Filistijnen overleveren om hunne rust te bewaren.
In dit eerste tijdperk van Simsom's leven zijn nog meer bijzonderheden, die onze opmerkzaamheid vereischen. Zijn huwelijk was een zonde. Die daad was onverschoonbaar, omdat hij daarin zijne begeerlijkheid in eigenwil gevolgd was, en God niet geraadpleegd had. Maar door den invloed der omstandigheden had Simsom op dat oogenblik geen bewustheid van het kwaad, dat hij bedreef; en God liet toe, dat hij, in plaats van den strijd met de Kananietische wereld te zoeken, den vrede en de vriendschap met haar zocht; en wel op zulk een manier, dat Simsom, ten aanzien van de Filistijnen, in den strijd, die daarna volgde, niet onrechtvaardig handelde, maar recht had.
Vóór zijn huwelijk had Simsom den leeuw gedood, en er honig in gevonden. Dat was de kracht Gods, toen hij in oprechtheid voor God wandelde. Dat is het raadsel van Gods volk, hun geheim. De leeuw wordt van kracht beroofd door hem, die in oprechtheid voor Christus leeft. Christus heeft de kracht van hem, die het geweld des doods had, te niet gedaan. Door de kracht van den Geest van Christus overwinnen wij, en de honig is ons deel. Maar dit geschiedt in het geheim van de gemeenschap des Heeren, David heeft dit standpunt beter bewaard in de eenvoudige betrachting zijner roeping.
Simsom heeft zich niet onthouden van het aanknoopen van verbintenissen met de wereld, waartoe de toestand des volks aanleiding gaf. Dit is ook het gevaar voor den Christen. Doch welke ook hunne onwetendheid zij, als de kinderen Gods zich met de wereld verbinden, en alzoo een weg gaan, die in strijd is met hun waar karakter, dan zullen zij zich zeker misrekenen. Zij blijven niet bij God; zij bewaren hun geheim niet met Hem - een geheim dat alleen in zijne gemeenschap genoten wordt. Hunne wijsheid verliezen zij; de wereld verleidt hen; hunne betrekkingen met de wereld worden slechter dan van te voren, en de wereld veracht hen, en gaat haren gang zonder er zich aan te storen, wanneer zij zich ergeren over de dingen, die zij hen aandoen.
Wat had Simsom daar te doen? Zijn eigen wil houdt zich bezig met het gebruik van de kracht, welke God hem gegeven had, gelijk ook Mozes deed, toen hij den Egyptenaar doodde. Men wordt altoos min of meer door de wereld besmet, wanneer men als kind Gods zich met haar vermengd heeft. Doch God bedient er zich van om er ons krachtig en voorgoed van te scheiden, en onze vriendschapsbetrekking onmogelijk te maken, door ons met de wereld in botsing te brengen, juist dáár waar wij met haar verbonden waren. Men had beter gedaan niet met haar verbonden te zijn. Maar deze wegen Gods zijn noodig, als de vereeniging met de wereld een gewone en erkende zaak is. Men heeft geen gevoel voor de overtredingen. Denk aan een Nazireër, getrouwd met een Filistijnsche!
God moet deze vereeniging verbreken door haat en vijandschap te doen geboren worden, terwijl er geen inzicht is van de nabijheid Gods, die ons van de wereld scheidt, en door de duidelijke openbaring van Gods wil tot den strijd leidt. Zijn wij met de wereld verbonden, dan heeft de wereld altijd macht over ons. Wij hebben geen recht ons van handelingen te onthouden, welke uit de verbintenis voortvloeien, die wij zelf hebben gemaakt. Wij kunnen ons met de wereld verbinden, omdat het vleesch in ons is. De wereld zou de kinderen Gods niet kunnen naderen, want zij heeft niets, dan hare gevallen en zondige natuur. De toenadering komt geheel van ééne zijde.
Een getuigenis in het midden der wereld te brengen is natuurlijk een gansch andere zaak. Het geheim des Heeren, de innige betrekking van het volk Gods met Hem en de gevoelens, die er uit voortvloeien, zou men ook niet kunnen bespreken en bepleiten; want het geheim en de kracht des Heeren zijn uitsluitend het recht en de kracht van zijn verlost volk. Waarom het te zeggen aan zijne filistijnsche vrouw? Welken invloed zouden de uitsluitende voorrechten van het volk Gods uitoefenen op haar, die er geen deel aan had? Hoe er van te spreken, als men door de betrekking zelve, waarin men zich bevindt, ze verloochent. Men verloochent ze door dit geheim mede te deelen; want men houdt op gescheiden en Gode toegewijd te zijn in een vertrouwen, dat alleen op Hem zich kan verlaten en op niemand anders. Deze ondervinding had Simsom voor het vervolg moeten behoeden voor een dergelijken wandel. Maar de ondervinding is in vele opzichten in de dingen Gods van geen nut, omdat men op het oogenblik zelf het geloof noodig heeft. Nochtans blijft de kracht van Simsom bestaan. De souvereine raadsbesluiten Gods werden in deze zaak vervuld, niettegenstaande de vrij ernstige gebreken van het werktuig, een gevolg van den algemeenen toestand der dingen, waarin Simsom deelde. Eenmaal in den strijd gewikkeld, openbaart hij de kracht des Heeren, die met hem was, en in antwoord op zijne klachten verschaft hem de Heer de verkwikking, die hij noodig had.
Hiermede eindigt de algemeene geschiedenis van Simsom. Wij hebben gezien, dat het volk Gods, zijne broeders, tegen hem waren. Dat is een algemeene regel in zulk een geval. Het is de geschiedenis van de kracht des Geestes, werkende in den Nazireër, in de afzondering van de wereld voor God; maar te midden van een toestand der dingen geheel in strijd met deze afzondering, en in welke hij, die door de kracht van dezen Geest wordt ondersteund, zich weer geplaatst ziet in een omgeving, waar altoos het gevaar bestaat van ontrouw te worden, zoodra hij niet nabij den Heer blijft in de kalmte der gehoorzaamheid. Het is de kracht des Geestes werkende te midden der omstandigheden, waarin, om zoo te zeggen, de ontrouw des volks het gebracht heeft.
Christus was volmaakt in dit opzicht. Niemand heeft begrepen, welke de bron zijner kracht was, en wat Hem het recht gaf te handelen. Hij heeft alle hoop moeten opgeven om de menschen te voldoen op grond van de beginselen, naar welke Hij wandelde. Men zou als Hij moeten geweest zijn om Hem te begrijpen; en in dit geval zou men meer behoefte gehad hebben om overtuigd te worden. Voor God te wandelen en aan Hem over te laten naar zijne rechtvaardigheid te handelen, dat was al wat er te doen was. Jezus dwingt zijne tegenstanders tot stilzwijgen, maar Hij kon het geheim, dat er tusschen Hem en den Vader was, niet openbaren - het beginsel zijns levens en de drijfveer zijns gedrags. Toen de Satan de dingen tot het uiterste dreef, en de Heer niet anders dan de naakte waarheid zeggen kon, hebben zij Hem als een lasteraar behandeld, en heeft Hij hun rondweg gezegd, dat zij kinderen des duivels waren. Dit wordt in het Evangelie van Johannes gevonden. Doch daar staat Jezus niet meer in betrekking tot het volk, 't welk Hem reeds van het begin van dit Evangelie af verraden en verworpen had. Wij vinden daar den persoon van Gods Zoon. Van den aanvang zijner bediening af heeft Hij de plaats van een gehoorzamen dienstknecht ingenomen, en is niet in het openbaar opgetreden, dan toen Hij er door God toe geroepen werd, nadat Hij zich op de minste plaats gesteld had door den doop van Johannes.
Dit was de kwestie bij de verzoeking in de woestijn. De verzoeker heeft Hem uit zijne positie van een gehoorzaam mensch willen trekken, omdat Hij de Zoon van God was. Maar de sterke werd daar gebonden. In gehoorzaamheid te blijven, is het eenige middel om den tegenstander te binden. Christus heeft altoos in deze volmaakte afzondering naar den inwendigen mensch gewandeld, in gemeenschap met zijnen Vader en in algeheele afhankelijkheid van Hem; in de gehoorzaamheid, zonder een enkel oogenblik een eigen wil te hebben of te doen. Daarom was Hij de zachtmoedigste en de genaakbaarste der menschen; men ziet in zijn omgang een teederheid en een goedheid, die in geen mensch gezien wordt, maar men wordt altijd gewaar, dat Hij een vreemdeling in de wereld is. Niet dat Hij gekomen was om vreemdeling te zijn in zijne betrekking tot den mensch; maar wat er in den grond zijns harten was, wat zijne natuur zelve uitmaakte, en dientengevolge zijn wandel bepaalde, krachtens zijne gemeenschap met den Vader, was geheel vreemd aan de beweegredenen, die de menschen deden handelen. Deze geest van zelfverloochening, van verloochening van allen eigen wil, van gehoorzaamheid en afhankelijkheid van zijnen Vader, kenmerkte bestendig het leven van Jezus. Na den doop van Johannes bad Hij, toen Hij den Heiligen Geest ontving. Vóór het kiezen der Apostelen, bracht Hij den geheelen nacht door in het gebed. Na het wonder der vijf brooden, waardoor vijfduizend mannen werden verzadigd, bracht Hij eveneens den nacht door op den berg in het gebed. Toen men Hem vroeg om te zitten aan zijn rechter- en linkerhand in zijn koninkrijk, zeide Hij: "Het zitten aan mijne rechter- of aan mijne linkerhand komt mij niet toe te geven; maar het zal gegeven worden aan hen, wien het bereid is." In den angst van Gethsemané stelt Hij zijne verwachting en vreeze des doods geheel aan zijnen Vader voor, en zegt: "De drinkbeker, dien mij de Vader gegeven heeft om te drinken, zou ik dien niet drinken?" Hij is ook geheel kalm in de tegenwoordigheid der menschen. Hij is de Nazireër, afgescheiden van de menschen door zijne volmaakte gemeenschap met zijnen Vader, en de gehoorzaamheid van een Zoon, die geen anderen wil had dan het welbehagen zijns Vaders te doen. Het was zijne spijze te doen den wil van Hem, die Hem gezonden had, en zijn werk te volbrengen.
Maar toen de mensch Hem niet wilde ontvangen, en er hoegenaamd geen betrekking tusschen God en den mensch bleek te bestaan, heeft Christus volkomen het karakter van Nazireër aangenomen, gescheiden van de zondaren en verhoogd boven de hemelen. Christus in den hemel is de ware Nazireër, die van den Vader de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende, dien uitgestort heeft op zijne discipelen, opdat zij, door de kracht des Heiligen Geestes, in dezelfde positie op aarde zouden zijn door de gemeenschap met Hem en met zijnen Vader, wandelende in het genot van deze gemeenschap, en alzoo bekwaam om van deze kracht met een goddelijk verstand gebruik te maken, geschikt om te doen verstaan en te onderhouden de gehoorzaamheid, waarvoor zij afgezonderd zijn, tot eer van Jezus en tot zijne dienst. "Indien gij in mij blijft," zoo zeide Hij tot zijne discipelen, "en mijne woorden in u blijven, al wat gij wilt, zult gij bidden, en het zal u geschieden." Zij waren niet van de wereld, gelijk Hij van de wereld niet was. De Gemeente, die uit zijne discipelen is saâmgesteld, moet als gescheiden van de wereld, Hem in een hemelsch leven toegewijd, wandelen.
Christus is dus het ware beeld van deze geschiedenis van Simsom, wat den grond van het beginsel betreft. Maar de daden toonen ons dit beginsel van kracht, toevertrouwd aan degenen, die, helaas! te zeer in staat waren te falen in de gemeenschap en de gehoorzaamheid, en er alzoo het genot van verliezen.
Simsom zondigt ook door zich te verbinden met een afgodische vrouw, en met filistijnsche vrouwen, waar het huis zijns vaders en de stam van Dan waren. Maar hij behoudt zijne kracht, totdat de invloed van zijne vereeniging met de afgodendienaars zoo groot geworden was, dat hij het geheim zijner kracht in God openbaarde. Zijn van God gescheiden hart stelt in een Filistijnsche het vertrouwen, hetwelk alleen tusschen God en hem had moeten bestaan. Een geheim bezitten en bewaren bewijst de innige vriendschap tot een vriend. Maar het geheim Gods, zijn vertrouwen te genieten, is het hoogste en grootste voorrecht. Het aan een vreemde te openbaren is het kostelijk standpunt, waarop Gods genade ons geplaatst heeft, gering te achten; het is het te verliezen. Wat hebben de vijanden te maken met den verborgen omgang, welke Hij den zijnen te genieten geeft?
Alzoo leverde Simsom zich aan zijne vijanden over. Alle middelen, die men beproefde, waren vruchteloos, zoolang hij zijn Nazireërschap bewaarde. Deze afscheiding, eenmaal verloren zijnde, ofschoon naar den schijn Simsom even sterk was, en zijn uiterlijk even schoon als van te voren, was de Heer niet meer met hem. "Ik zal ditmaal uitgaan als op andere malen, en mij uitschudden; want hij wist niet, dat de Heer van hem geweken was." Men kan zich geen grootere dwaasheid voorstellen dan zijn geheim aan Delila toe te vertrouwen, na zoovele malen door de Filistijnen geroepen te zijn geworden op het oogenblik, dat zij hem wakker riep. Evenzoo verliest de Gemeente haar verstand, wanneer zij zich aan de wereld overgegeven heeft. Arme Simsom! Ziet hem daar voor altoos blind, ook dan nog als zijne kracht zal terugkeeren. Maar wie heeft zich tegen God verzet en voorspoed gehad?
De Filistijnen willen hun welslagen aan hunne valsche goden toeschrijven. God denkt aan zijne eer en aan zijn vernederden en om zijne zonden gekastijden dienaar. De Filistijnen willen hunne overwinning genieten en hunne valsche goden vereeren. Maar de Heer hield over dat alles het oog. In de vernedering begon Simsom ernstiger na te denken. Zijn Nazireërschap herkreeg kracht. Hij bad vurig tot God. - Wie zou voor een blinden en neerslachtigen gevangene vreezen? Maar wie van de menschen der wereld kent het geheim des Heeren? Slaaf en voor altoos blind veroorzaakt zijn toestand een gelegenheid, die zijne kracht niet had weten te verkrijgen, voordat zijne ontrouw hem er van had beroofd. Maar hij is blind en slaaf, en moet zelf onder het oordeel omkomen, dat hij over zijne goddelooze vijanden brengt. Hij had zich met de wereld één gemaakt door naar haar te luisteren, en moet nu ook een met haar zijn in het oordeel, dat over de wereld komt.
Indien de ontrouw der Gemeente aan de wereld macht over haar verleent, tast de wereld van een andere zijde dan wanneer zij de Gemeente bederft, de rechten Gods aan, en haalt zich alzoo Gods oordeel op den hals. In het oogenblik harer grootste overwinning wordt al de heerlijkheid der wereld te niet gemaakt.