Correspondentie.

 

11. M.v.W. te Hillegersberg. - Zooals ik in mijne Beschouwing over de Openbaring gezegd heb, is het mijne meening, dat de verzegeling der 144,000 uit de twaalf stammen Israëls, in Openb. VII, niet bestaat in een uitwendig teeken aan hunne voorhoofden, maar daarin, dat zij openlijk door God als de zijnen worden afgezonderd, en als zoodanig op aarde gekend zijn.


12. T.B. te 's Hage. - In Rom. VIII : 33 vraagt de Apostel: "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?" Zal God dit doen? Neen, want "God is het, die rechtvaardigt," en wie zou dan kunnen verdoemen? Zal Christus dit doen? Neen, want Christus heeft gedaan en doet alles voor de zijnen; Hij is gestorven en opgewekt; Hij zit aan Gods rechterhand en bidt voor ons; wie zou ons dan van de liefde van Christus kunnen scheiden? Terwijl dit alles, wordt samengevat in de heerlijke slotwoorden van dit Hoofdstuk: "Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven … ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heer."


13. B.L. te Zaandam vraagt, of de woorden van Paulus in 1 Kor. VII : "zeg ik, niet de Heer" ook geïnspireerd zijn. Hij voegt er bij: "Het komt mij voor, dat de Heilige Geest Paulus ook die woorden deed schrijven, evenals dezelfde Geest hem elders doet spreken over een reismantel en perkamenten."

Dit is ook mijn gevoelen. Al wat in den Bijbel staat, is, zooals het er staat, den heiligen schrijvers door den Heiligen Geest in de pen gegeven. Als dus Paulus zegt: "Doch aan de overigen zeg ik, niet de Heer"; en: "Aangaande de maagden heb ik geen bevel des Heeren, maar ik geef mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heer gekregen heb om getrouw te zijn"; (vs. 25.) en eindelijk: "Doch zij is gelukkiger, indien zij zóó blijft, naar mijn gevoelen, en ik meen ook den Geest Gods te hebben," dan deed de Heilige Geest hem dit eveneens terneerschrijven als de woorden: "Maar aan de getrouwden beveel ik - niet ik, maar de Heer - dat de vrouw van den man niet scheide", (vs. 10.) en "hetgeen ik u schrijf, is des Heeren gebod." (1 Kor. XIV : 37.) De Heilige Geest heeft gewild, dat wij het onderscheid zouden kennen tusschen de bepaalde geboden, die Paulus van den Heer ontvangen had, en hetgeen hij door de wijsheid, die de Geest hem gegeven had, als goed en nuttig had leeren kennen; en daarom heeft hij Paulus deze dingen aldus doen neerschrijven.

Dit is een punt van groot gewicht. Paulus toch onderscheidt dus zeer bepaald tusschen hetgeen hij als openbaring van den Heer, door inspiratie, ontvangen had, en hetgeen zijn eigen gevoelen was. Hoe belangrijk het ook was om dat gevoelen te kennen, en hoe wijs het ook zijn mocht om er zich naar te regelen, omdat het het gevoelen was van iemand, die barmhartigheid van den Heer gekregen had om getrouw te zijn, en die op bijzondere wijze door den Geest Gods werd bestuurd, zoo was het toch geen openbaring van God, gelijk al het andere, dat ons door den Apostel wordt medegedeeld. Ons geloof aan de inspiratie wordt hierdoor belangrijk versterkt. In een geval - en dit is het eenige in Paulus' brieven - waar de Apostel geen rechtstreeksche mededeeling van God ontvangen had, zegt hij dit uitdrukkelijk, waaruit volgt, dat hij al het overige als een openbaring van God, als geboden des Heeren mededeelt. In 1 Kor. II zegt hij, dat hij niet alleen ontvangen had den Geest, die uit God is, om die dingen, die God hem geschonken had, te weten, maar dat hij ook deze dingen verkondigde met woorden, die de Geest leert, aldus geestelijke dingen met geestelijke woorden mededeelende.


14. C.V. te Rotterdam vraagt naar de beteekenis van de woorden in Luk. VI : 35: "Leent, zonder iets weder te hopen."

Uit het verband blijkt, dat de Heer wil, dat wij barmhartigheid zullen bewijzen, zelfs aan onze vijanden. Is iemand in nood, dan moeten wij hem leenen, zonder aan weder ontvangen te denken. Zoo doende, zullen wij ware zonen des Allerhoogsten zijn, want Hij is goedertieren over de ondankbaren en boozen. Doen wij dit niet, dan zijn wij gelijk aan de zondaars, die alles doen uit eigenbelang. - Van geld leenen om zaken te drijven, is hier in het geheel geen spraak. Dat is in de meeste gevallen niet aan te raden.


15. M.v.W. te Hillegersberg vraagt, of David's vlucht voor Absalom goed- of afgekeurd moet worden. (2 Sam. XV.)

De opstand van Absalom, hoe schuldig ook, en hoe zwaar ook door God gestraft, was een oordeel des Heeren over de zonde van David. De Heer had gezegd: "Het zwaard zal van uw huis niet wijken." David wist en gevoelde dit; en hij onderwierp zich daaraan, en daarom nam hij de vlucht, het aan den Heere overlatende hem te redden en terug te brengen. Het was dus onderwerping aan het oordeel Gods, en derhalve geloof en geen lafhartigheid of eigenwil. De uitkomst heeft zulks klaarlijk bewezen.