De persoon en het werk des Heiligen Geestes.

 

II.

 

De persoonlijkheid des Heiligen Geestes.

"Doch al deze dingen werkt één en dezelfde Geest, aan een iegelijk in het bijzonder toebedeelende, gelijk hij wil." (1 Kor. XII : 11.)

De Heilige Geest is "God," één in wezen, eigenschappen, wil en gezindheid met den Vader en den Zoon. Wij bewezen in ons eerste artikel, dat dit de duidelijke en ondubbelzinnige leer der Heilige Schrift is. Hieruit volgt, vanzelf, dat Hij, evenals de Vader en de Zoon, een Persoon is. Dit behoeft, geen betoog. Wie de Godheid des Heiligen Geestes gelooft, moet ook zijne Persoonlijkheid aannemen. Nochtans is het van belang hierbij afzonderlijk stil te staan, omdat de Heilige Geest op aarde is gekomen en woning gemaakt heeft in de heiligen; en velen maar al te dikwijls daarbij slechts denken aan een invloed, en niet gelooven kunnen, dat de Heilige Geest als Persoon in ieder geloovige en in de Gemeente als zoodanig woont.

Er heerschen onder de Christenen vreemde denkbeelden over wat een persoon is. Velen meenen, dat een persoon noodzakelijk een lichaam hebben moet, en dat dus een wezen zonder lichaam geen persoon kan genoemd worden. Dit berust nochtans op een dwaling. De Schrift leert ons het tegenovergestelde. De Heer Jezus zeide tot zijne discipelen na zijne opstanding bij zijne verschijning m hun midden: "Een geest heeft geen vleesch en beenen, gelijk gij ziet, dat ik heb;" (Luk. XXIV : 39.) terwijl Hij tot de Samaritaansche vrouw zeide: "God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid." (Joh. IV : 24.) Van de engelen zegt Paulus: "Zijn zij niet allen dienende geesten, die ter dienst worden uitgezonden om den wille van hen, die het heil zullen beërven?" (Hebr. 1: 14.) En wanneer de geloovige sterft, dan daalt zijn lichaam in het graf en verteert, terwijl hij tot den Heer gaat in het Paradijs. "Uitwonende uit het lichaam, wonen wij in bij den Heer." (2 Kor. V : 6.) "Ontbonden te worden en met Christus te zijn, is zeer verre het beste." (Fil. II : 23.) "Heden zult gij met mij in het Paradijs zijn," zeide de Heer aan het kruis tot den moordenaar; en zoowel het lichaam van Jezus als dat van den moordenaar daalde in het graf.

Een persoon is een zichzelf bewust wezen, dat wil en werkt. Onze persoonlijkheid is ten nauwste verbonden aan ons lichaam; en daarom is de geloovige, die gestorven is, hoewel hij is bij den Heer, niet volmaakt, maar wordt eerst volmaakt, wanneer hij in de opstanding een nieuw lichaam ontvangt. Om die reden moest de Zoon van God, die om onzentwil mensch geworden en gestorven was, uit de dooden opstaan, en lichamelijk ten hemel varen, waar Hij nu, tot in eeuwigheid, als de verheerlijkte Menschenzoon aan Gods rechterhand gezeten is. God evenwel is een geest; en van den eeuwigen Zoon des Vaders wordt gezegd: "In den beginne was het Woord; en het Woord was bij God; en het Woord was God;" terwijl de derde persoon der heilige Drieëenheid altijd "de Heilige Geest" genoemd wordt.

Dit is daarom zoo belangrijk, omdat de Heilige Geest op aarde komende geen lichamelijke gedaante heeft aangenomen. Gelijk de Zoon op aarde kwam, zoo is ook de Heilige Geest op aarde gekomen. Maar toen de Zoon kwam, nam Hij vleesch en bloed aan, en werd gevonden hier beneden in de gedaante van een mensch. De Heilige Geest evenwel niet. Hij nam geen lichaam aan; Hij wordt, niet gezien en gekend, gelijk Jezus zulks was. Daarom weet de onbekeerde mensch niets van Hem. "Dien de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet hem niet, en kent hem niet; maar gij kent hem, want hij blijft bij u, en zal in u zijn." (Joh. XIV : 17.)

Toch is de Heilige Geest even waarachtig op aarde gekomen, als de Zoon op aarde gekomen is. De Heer heeft zulks uitdrukkelijk gezegd "Ik zal den Vader vragen, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u zij tot in eeuwigheid … De Trooster, de Heilige Geest, dien de Vader zenden zal in mijnen naam, die zal u alles leeren … Wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien ik u zenden zal van den Vader, de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van mij getuigen … Wanneer die zal gekomen zijn, de Geest der waarheid, hij zal u in al de waarheid leiden." (Joh. XIV : 16, 26; XV : 26; XVI : 13.) Dit is zoo duidelijk mogelijk.

Wat was derhalve de komst van den Heiligen Geest op den Pinksterdag? Was het de komst van een goddelijk persoon, of was het een kracht, een invloed of een uitvloeisel van God, die gezonden werd? Zeer zeker was het de komst van een goddelijk persoon. Hij is niet de Zoon; want de Zoon is vleesch geworden, en stierf voor ons, en de Heilige Geest deed geen van beiden. Hij is niet de Vader, want Hij was "de belofte des Vaders," en werd door den Vader gezonden, gelijk Jezus zegt: "dien de Vader zenden zal in mijnen naam." Toch is Hij een Persoon. Zijne eigenschappen en werkingen worden uitvoerig in de Schrift beschreven. Hij spreekt, leidt, bestuurt, onderwijst, geeft getuigenis, onderzoekt, bidt, stelt in de bediening, blijft tot in eeuwigheid bij ons; en de Gemeente op aarde is Gods huis, "een woonstede Gods in den Geest."

De gave des Heiligen Geestes is derhalve geenszins een invloed, hoewel Hij, gelijk vanzelf spreekt, invloed uitoefent; het is geen uitvloeisel van God, hoewel Hij door den Vader en den Zoon gezonden werd; want Jezus zegt: "dien de Vader zenden zal," en dien ik zenden zal;" maar Hij is een persoon, die zijn wil uitvoert, "die aan een iegelijk uitdeelt, gelijk Hij wil;" en die, hoewel Hij noch de Vader, noch de Zoon is, nochtans een goddelijk persoon is - de derde persoon in de heilige Drieëenheid - Vader, Zoon en Heilige Geest.

Het is dezelfde Geest, die door den mond der heilige profeten gesproken heeft van het begin der wereld af. Dezelfde Geest, die "zweefde (of liever: broedde) over de wateren," eer het woord was uitgegaan: "Er zij licht, en er was licht." Dezelfde Geest, die met den mensch twistte vóór den zondvloed. Dezelfde Geest, die Bezaleël met wijsheid en verstand vervulde, en bekwaam maakte om al die dingen voor den tabernakel te vervaardigen, welke typen en voorafschaduwingen van Jezus waren. Dezelfde Geest, door wien de Heilige Schriften door ingeving van God gegeven werden, zoodat de schrijvers konden zeggen: "Alzoo zegt de Heere Heere;" "Het woord des Heeren kwam tot mij;" "De Geest des Heeren heeft door mij gesproken, en zijn woord is op mijne tong;" want de heilige mannen Gods spraken, gedreven door den Heiligen Geest. Het was dezelfde Heilige Geest, die Maria overschaduwde, toen het Gode behaagde zijnen Zoon in deze wereld te doen geboren worden uit een vrouw; die van Christus getuigde door Maria, Elizabeth, Zacharia, Simeon en Anna; welken Johannes zag nederdalen gelijk een duif op den heiligen, onbesmetten Persoon van Jezus, toen deze gedoopt was. Van Hem wordt gezegd, dat God Jezus van Nazareth "gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; die het land doorgegaan is, goed doende, en genezende allen, die door den duivel overweldigd waren; want God was met hem." (Hand. X : 38.) Door dienzelfden eeuwigen Geest heeft Jezus zichzelven Gode onberispelijk opgeofferd; (Hebr. IX: 14.) door dien Geest werd Jezus "levend gemaakt," toen Hij uit de dooden werd opgewekt; (1 Petr. III : 18.) door dienzelfden Heiligen Geest gaf de Heer na zijne opstanding tot den dag, dat Hij werd opgenomen, bevelen aan de apostelen, die Hij uitverkoren had; en beval hun te Jeruzalem te wachten op "de belofte des Vaders," daar zij met den Heiligen Geest zouden gedoopt worden, niet vele dagen daarna. (Hand. I : 2-5.) En toen onze Heer, als mensch, verheerlijkt was geworden aan de rechterhand van God, ontving Hij den Heiligen Geest, om dien te geven aan zijne wachtende heiligen op aarde. "Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde", zoo zegt Petrus op den Pinksterdag, "en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort, dat gij ziet en hoort." (Hand. II:33.)

Zoo is dan de komst van den Heiligen Geest op aarde, gezonden door den verheerlijkten Jezus in den hemel, als de belofte des Vaders, de komst van een persoon. Niet een deel van den Geest, maar de Persoon des Heiligen Geestes is gezonden en ons gegeven als Plaatsvervanger van Jezus. Wij lezen in Joh. III : 34: "Want hij, dien God gezonden heeft, spreekt de woorden Gods; want God geeft den Geest niet met mate." Vandaar dat al wat de Gemeente, al wat ieder geloovige persoonlijk ontvangt, door den Heiligen geest geschonken wordt. De Heilige Geest is het leven in ons. "De Geest des levens in Christus Jezus heeft ons vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods." (Rom. VIII : 2.) "Indien wij door den Geest leven, laat ons ook door den Geest wandelen." (Gal. VI : 8.) - De Heilige Geest verzekert ons de vergeving onzer zonden, doordien Hij getuigt van de aanneming door God in den hemel van het bloed der verzoening, door Jezus gestort en voor den troon gebracht. (Hebr. X : 15.) - Hij getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn, en is in ons de Geest des zoonschaps. (Rom. VIII : 15.) - Hij is de uitdeeler van al de verschillende gaven, die in de Gemeente zijn, welke Hij aan een iegelijk in het bijzonder toebedeelt, gelijk Hij wil. (1 Kor. XII en XIV.) - Hij is de andere Trooster, die in Jezus' plaats gekomen is, om in ons te wonen, zoodat wij geen weezen zijn. Als zoodanig leert Hij ons alles, en maakt ons indachtig al wat Jezus gezegd heeft. Hij leidt ons in al de waarheid. Hij verheerlijkt Jezus, neemt het uit het zijne, en verkondigt het ons. Hij verkondigt ons de toekomende dingen. (Joh. XIV : 16, 26; XVI : 13, 14.) Zoodat Johannes zeggen kan zelfs van de kinderkens in Christus: "Gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen … En wat u aangaat, de zalving, die gij van hem ontvangen hebt, blijft in u; en gij hebt niet noodig, dat iemand u leere, maar gelijk dezelfde zalving u aangaande alle dingen leert, en waar is, en geen leugen is, en gelijk zij u geleerd heeft, zoo zult gij in hem blijven." (1 Joh. II: 20, 27.)

De Heilige Geest woont derhalve hier op aarde. Gode zij dank, Hij heeft in allen, die in den Zoon gelooven en de vergeving hunner zouden door het geloof in Hem ontvangen hebben, woning gemaakt. Wij zijn verzegeld, gezalfd, hebben de zalving van den Heilige, en het onderpand onzer erfenis. En dat tot wanneer? "Tot de verlossing der verkregen bezitting" – "tot den dag der verlossing," als wanneer wij lichamelijk de hemelsche heerlijkheid zullen ingaan. Maar Hij woont ook in de Gemeente als zoodanig. "Wij zijn allen door éénen Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken." (1 Kor. XII : 13.) Door den Heiligen Geest is er "één lichaam" op aarde gevormd, van hetwelk Christus het Hoofd in den hemel is. Wie, dan alleen een goddelijk Persoon, zou in staat zijn om alle geloovigen op aarde te vereenigen met Christus, het Hoofd in den hemel, en als leden met elkander onderling? Welnu, waar dit alles zoo is; waar de Heilige Geest op aarde is, en in ons woont - waar God den Geest niet met mate geeft; hoe zouden wij dan nog om de uitstorting des Heiligen Geestes kunnen bidden? Een door God onderwezen geloovige zal zulks onmogelijk kunnen doen. Dit te doen is niets minder dan de ontkenning van de persoonlijke tegenwoordigheid des Heiligen Geestes op aarde in ons, en een terzijdestellen van de duidelijke beloften van Jezus, die niet falen kunnen, maar door Hem op den bepaalden tijd heerlijk zijn vervuld. Wel bidt de Apostel tot den Vader van onzen Heer Jezus Christus, dat Hij den heiligen geve naar den rijkdom zijner heerlijkheid door zijnen Geest met kracht gesterkt te worden naar den inwendigen mensch, zoodat Christus door het geloof in hunne harten woont, en zij in de liefde geworteld en gegrond zijn, opdat zij ten volle zouden kunnen begrijpen met al de heiligen, welke de breedte en lengte en diepte en hoogte van al Gods raadsbesluiten en plannen zij, en zouden kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat zij vervuld zouden worden tot de gansche volheid Gods; (Efez. III.) doch dit gebed heeft juist tot grondslag de heerlijke waarheid van de inwoning des Heiligen Geestes in de Gemeente en in ieder geloovige.

Die komst nu, des Heiligen Geestes op aarde om in ons te wonen kon eerst geschieden, nadat Jezus verheerlijkt was. Dit is het onderscheid tusschen de zalving van Jezus met den Heiligen Geest en onze zalving. Johannes de dooper geeft een tweevoudig getuigenis van Jezus. Hij wijst op Hem als "het Lam Gods," en hij zegt, dat Hij degene is, "die met den Heiligen Geest doopen zou." En dit wist Johannes van Hem door den Geest, dien hij op Jezus had zien nederdalen uit den hemel, gelijk een duif, om op Hem te blijven. De Zoon werd daardoor verklaard zóó rein, smetteloos en heilig te zijn, dat de Vader Hem als mensch verzegelen kon. De Heilige Geest kon op Hem blijven en Hem zalven krachtens zijne eigene innerlijke uitnemendheid. Niet aldus bij ons. Voordat de Heilige Geest ons verzegelen en zalven kan, moeten wij gewasschen worden van onze zonden in het kostbaar bloed van Christus. Waar dan ook Johannes in het zevende hoofdstuk van zijn Evangelie mededeelt, dat de Heer op den laatsten, den grooten dag van het Loofhuttenfeest, riep: "Zoo iemand dorst, die kome tot mij, en drinke! Die in mij gelooft, gelijk de Schrift zegt: Stroomen van levend water zullen uit zijnen buik vloeien;" voegt Hij er ter verklaring bij: "Dit nu zeide hij aangaande den Geest, dien ontvangen zouden, die in hem gelooven; want de Geest was nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was." Merkwaardige woorden! "De Geest was nog niet," kan natuurlijk niet willen zeggen; dat Hij nog niet bestond; want Hij is eeuwig; evenmin dat Hij nog niet werkzaam was; want Hij werkte reeds bij de schepping, en van toen af aan; maar het wil zeggen, in dit verband: de Geest was nog niet aan de geloovigen gegeven, om in hen te wonen en in hen een stroom van levend water te zijn. Dit kon niet, voordat Jezus verheerlijkt was. Het werk der verzoening en verlossing moest eerst volbracht zijn; onze zonden moesten uitgewischt en de macht der zonde moest te niet gedaan zijn; en Hij, die dit werk volbracht had, moest door God in den hemel zijn aangenomen en met eer en heerlijkheid zijn gekroond, voordat de Heilige Geest, door den Vader gezonden, woning kon maken in ons. Toen nu echter Jezus, die als de groote Hoogepriester de hemelen was doorgegaan, en zijn eigen bloed voor Gods troon had gebracht, door God aan zijne rechterhand geplaatst en verheerlijkt was, daalde de Heilige Geest uit den hemel neder, en maakte woning in de geloovigen, om naar Jezus' belofte bij hen en in hen te zijn tot in eeuwigheid.