De dood voor den Christen.

 

DRIE BRIEVEN AAN EEN MOEDER EN HARE DOCHTER

 

I.

 

Waarde Zuster!

Ik begrijp volkomen, hoe het verlies van uwe lieve dochter een ontzettende slag voor u zijn zal, en een groote leegte in uw gezin zal veroorzaken; doch sedert geruimen tijd heb ik mij aan sterven in Christus gewend; en wanneer het Christenen betreft, dan staat de dood vóór mij met een glimlach op het gelaat. Ik erken ten volle, dat sterven op zichzelf een vreeselijk ding is, doch voor ons is het gewin. God wil ons in het volmaakte licht brengen. Voor Christus' was de weg ten leven, ten onzen behoeve, door den dood. Het is niet noodzakelijk, dat wij dienzelfden weg gaan, want de dood is volkomen overwonnen; doch als wij sterven, dan is Christus, die overwonnen heeft, met ons in dien weg. Als er iets tusschen ons en God niet in orde is, dan moge het een pijnlijk oogenblik zijn; want de ziel moet in overeenstemming zijn met de vreugde, die ons is bereid; doch de dood op zichzelf is slechts de uittrekking van hetgeen sterfelijk is en het overgaan van de ziel in het eeuwig licht, in de tegenwoordigheid van Jezus. Men verlaat hetgeen bezoedeld en in wanorde is. Welk een vreugde is dat! Later zal het lichaam verrijzen in kracht en in onverderfelijke, onsterfelijke heerlijkheid. Wij hebben daarop slechts een kleine wijle tijds te wachten.

Groet al uwe kinderen hartelijk van mij. Ik gevoel zeer, welk een groot verlies hen wacht. Uwe lieve dochter zou de vreugde uitmaken van elke familie, waartoe zij behoorde; doch denk er wel aan, nu zal zij de vreugde gaan uitmaken van de familie van Jezus. Wij hebben het recht en het voorrecht dit te zeggen. Welk een troost voor allen, die nog hunne reis op aarde moeten voortzetten! God trekt ons hart naar Boven door langzamerhand de koorden los te maken, die ons nog, als kinderen van Adam, aan de aarde verbinden. Christus neemt de plaats in ons hart in; en aldus gaat alles goed en steeds beter. Moge de Heer deze diepe droefheid des harten voor uwe geheele familie tot zegen doen zijn. Hij heeft in zijne groote goedheid de bitterheid van den beker verzoet door zijne medelijdende genade.

Ik zend hiernevens een brief voor uwe dochter, ik was bang dat hij te lang was; doch ik ben nu overtuigd, dat zij door de genade Gods van deze woorden zal genieten. Zij moet hem langzaam lezen, en alleen als hare krachten het haar toelaten. Zij zal dan aan Christus denken en verkwikt worden. Moge de Heer u zegenen, en u zijne goedheid, zelfs in dit verlies, doen smaken.

 

II.

 

Lieve M … !

Hoe gaarne zou ik u nog eenmaal gezien en gesproken hebben vóór uw heengaan van deze aarde; doch Hij, die alle dingen met volmaakte liefde bestuurt, heeft het anders gewild. Gij gaat mij vóór naar den hemel. De dood is niet een gebeurtenis, die plaats heeft zonder den wil van God; de dood heeft geen macht meer over ons; de opgestane Heer heeft de sleutels van den hades. Hoe onuitsprekelijk heerlijk is het te weten, dat Hij een volkomene en eeuwige overwinning behaald heeft over den dood en over alles, wat tegen ons was, zoodat er een algeheele verlossing is teweeggebracht. Wij zijn bevrijd, behalve wat het lichaam betreft, uit het tooneel, waar het kwaad zijne macht betoont, en overgebracht daar waar de glans van Gods heerlijkheid en liefde ons tegenstraalt; waar slechts licht en liefde is; waar God het tooneel vervult in overeenstemming met het welbehagen, 't welk Hij heeft in Christus als Dengene, die Hem verheerlijkt heeft in het teweegbrengen van de verlossing.

Het kon niet anders, of God moest in antwoord op het werk van Christus, den rijkdom zijner liefde en heerlijkheid openbaren. Hij moest getuigenis geven aan het werk van Christus in liefde, in heerlijkheid, ter uitdrukking van het welbehagen, 't welk Hij in dat werk vond. De naam van zijnen God en Vader in liefde werd in al zijne heerlijkheid ontvouwd. "Gij hebt mij verhoord van de hoornen des eenhoorns." Hij werd opgewekt uit de dooden door de heerlijkheid des Vaders. Daarop verklaarde Hij den Vadernaam aan zijne broederen, en Christus prees den Vader in het midden der gemeente.

Daarheen wenschte ik u te brengen door deze opmerkingen, die anders wel wat abstract schijnen. Al dit welbehagen schijnt op u. Wat God voor Christus als mensch geweest is, omdat Christus Hem verheerlijkte ten aanzien van de zonde, waardoor God onteerd was - wat God geweest is in het zetten van Christus aan zijne rechterhand in den hemel, dat is Hij voor u, die de vrucht zijt van den arbeid zijner ziel. Denk daaraan, lieve zuster! Christus is onuitsprekelijk dierbaar voor ons geworden, ter oorzake van hetgeen Hij voor ons gedaan heeft. Hij gaf zichzelven, omdat Hij ons liefhad met een eeuwige liefde. Er is niets in Christus, dat niet uw eigendom is. Hij kan niet meer geven dan zichzelven; en welk een gave is dit!

Ik schreef u eenigen tijd geleden, dat in het denken aan Hem onze vreugde gelegen is. Gij zijt geen juichend Christen. Ik begrijp dat heel goed; ik weet waarom; dit is Gods tucht. Christus heeft niet de plaats gehad in uwe ziel, die Hem toekomt. Gij ziet, ik verberg niets voor u. Maar dit is niet alles; gij hebt geen vertrouwen genoeg in zijne genade. Belijd Hem alles, wat als een wolk tusschen uwe ziel en zijne liefde staat. Gij doet dit, ik weet het; maar gij denkt niet genoeg aan de genade, aan de oneindige, volmaakte liefde van Jezus, aan die liefde, welke al onze fouten overtreft, en die zichzelve gaf voor al onze zonden, aan de liefde, die in onze zwakheden zelve een oorzaak vindt voor de openbaring harer volmaaktheden. Die goddelijke, persoonlijke liefde van den Heiland zal dan uwe ziel vervullen. Jezus zelf zal uw hart geheel innemen; en gij zult dan niet alleen vrede hebben, maar vol vreugde zijn en juichen.

O, dat uw hart vervuld moge zijn met Jezus zelf en met zijne liefde en met het gevoel zijner genade. Hij heeft u behouden; Hij heeft u afgewasschen; Hij is uw leven geworden, opdat gij God zoudt kunnen genieten. Wat zoudt gij meer kunnen wenschen dan Hemzelf? Gij kunt zijne goedheid aanschouwen in den vrede, dien Hij u gaf, en in de wijze, waarop Hij u omringt met teedere zorg en hartelijke genegenheid.

Voor mij is uw heengaan slechts het heengaan van een lid der familie, een weinig vroeger, naar die plaats, waar de geheele familie spoedig wezen zal. Wij zijn hier slechts op de doorreize. Spoedig zijn wij allen aan het eind der reis. Hoe heerlijk zal het zijn, als elk spoor van hetgeen ons op de een of andere wijze verbindt aan deze wereld vol ellende en zonde, volkomen zal verdwenen zijn, en wij ons bevinden zullen in dat licht, waar alles volmaakt zal zijn! Vertrouw u daarom onverdeeld toe aan zijne liefde. Ik herhaal, dat Hij volkomen overwonnen heeft alles, wat tusschen ons en het licht van God is, gelijk Hij geheellijk heeft uitgewischt al, wat in ons niet past voor dat licht. Hoe goed is Hij! Welk een genade! En gij gaat tot Hem! O, hoe heerlijk! Verheug u daarom, lieve zuster! spoedig zullen wij allen daar zijn. Nog een weinig moeite en smart, en alles, ja alles zal vergeten zijn in de heerlijkheid van God. Gij gaat ons vooruit en gij zult wachten op de komst des Heeren daar Boven, terwijl wij wachten en onze taak volbrengen op aarde.

God zij met u. Moge de tegenwoordigheid van dien trouwen en liefdevollen Jezus u ondersteunen en uw hart verblijden. Ik hoop, dat deze brief u niet zal vermoeid hebben. Ik kon nog veel meer tot u zeggen, doch spoedig zult gij het beter weten dan ik; en zie, dat is een oorzaak van vreugde en onuitsprekelijke genade. Vrede zij u! Ik bid den Heer u rijkelijk te zegenen; dat doet mijn hart goed.

 

III.

 

Waarde Zuster!

Zoo is dan uwe dierbare dochter alreede in den hemel! Ik dank u zeer voor de bijzonderheden, die gij mij hebt meegedeeld. Ik heb haar hartelijk liefgehad, en ik zie ook in haar een getrouw beeld van het werk des Heiligen Geestes in verbinding met haar geheele leven. Wanneer ik zeg een "getrouw" beeld, dan bedoel ik, dat het niet slechts gevoelsaandoeningen waren, zooals toegenegen vrienden zoo gaarne zien, om de vroomheid van een ontslapene te kunnen uitbazuinen, maar zulke uitingen, die de wezenlijkheid van Gods werk in de ziel bewijzen. Dat is veel meer waard dan al de loftuitingen der menschen.

Ik gevoel levendig, welk een groote leegte de dood van uwe dochter in uwe familie zal veroorzaken. Het is een zware slag voor u en voor al de uwen. Doch God bestuurt alles, en Hij maakt alles wel. En nu ligt zij - ten minste haar stoffelijk overblijfsel - bij haren vader in het graf. Welnu, zij zullen te zamen opstaan. Allen, die ontslapen zijn, zullen gezamenlijk uit het graf verrijzen, en met hen, die levend overbleven, den Heer te gemoet in de lucht worden opgenomen. Met vreugde denk ik aan dien lieven broeder, die daar is, waar geen moeiten of zorgen zijn. Hij is bij zijnen dierbaren Heiland, en nu is zijne dochter bij hem, en bij allen, wier stof het graf heeft opgenomen, en die van dit tooneel vol zonden en jammeren verdwenen zijn.

Het komt mij voor, dat er een zekere verandering heeft plaats gehad in mijn gevoel ten aanzien van degenen, die jonger sterven dan ik ben. Er was een tijd, dat ik tot mij zelven zeide: Nu zal het uwe beurt wel worden, sinds die zijn heengegaan. Thans evenwel heb ik meer het gevoel van reeds gestorven te zijn. Ik zie hen in de tegenwoordigheid des Heeren - jong of oud, wat doet dit ter zake - terwijl ik hier blijf om te dienen, misschien totdat de Heer komt. 't Is waar die dienst is arm en zwak; doch ik wijd mijn geheele leven daaraan toe; ik leef voor niets anders. Onuitsprekelijk voorrecht! Mocht ik het meer verwezenlijken!

J.N.D.